Ik kocht een racefietsje vorige week. Dat staat nu in mijn woonkamer. Ik vind hem zo mooi dat ik er bijna van ga vloeken. Dat rode glanzende, aluminium frame met gekleurde streepjes erop. Van Rih. We noemen het chauvinisme dat Duitsers Duitse auto’s rijden, en Fransen Franse. Maar dat is natuurlijk afgunst. Want ik rijd beretrots op mijn Hollandsche fietsje, gemaakt in de Jordaan een kleine halve eeuw terug, door de gebroeders Bustraan. Als er Amsterdamse auto’s waren, wilde ik die ook.
Ik haalde mijn fietsje op in Den Bosch bij Aty, een vrouw met droevige ogen. Pas gescheiden van haar man, met wie ze jarenlang tochten maakte door Frankrijk, door Kroatië, ver Oost-Europa in, tot aan de Oekraïne. Nu wilde ze niet meer fietsen. Vanwege pijn in de knieën, zei ze, maar ik vermoedde ook door hartenzeer. Het rode fietsje stond te verstoffen in de garage en haar zoon verkocht het voor haar op marktplaats.
Of ik er goed voor zou zorgen, haar Rihtje.
Nou dat zal ik zeker.
Ik schudde haar dankbaar de hand en zoefde door Den Bosch naar het station, haren in de wind, mijn handen om het verweerde tape van het racestuurtje. Ranja met een rietje zong door mijn hoofd. Omdat het te laat was om meteen naar Amsterdam te fietsen, tilde ik mijn Rihtje in de trein, en leunde achterover terwijl mijn hersenen draaiden op volle toeren: tochten, met wie, waarheen? Airbnb, helm kopen, fietstassen, hoe te navigeren?
Ik ben zowat geboren op een racefiets. Mijn ouders fietsten hun vakanties op hun bijpassende Rihtjes door Italië, tent achterop, en met mij in een blauwe zak op de rug. Ik moet heel jong zijn geweest, maar ik meen me te herinneren dat ik daar zat, met mijn gezicht in de wind, en dat ik luisterde naar de liedjes die mijn pa over zijn schouder mijn kant op zong. Later racete ik achter ze aan, maar dan geen vakanties lang, maar tochtjes langs trekvaarten naar Haarlem of Weesp. Dan fietste ik zo hard als ik kon, al denk ik nu dat het voor hen rustige tochtjes moeten zijn geweest.
Afgelopen weekend zoefde ik met vriendin Arie door Zeeland. Met houten reet en verzuurde benen vlogen we over de deltawerken, waarvan sommige sluizen gesloten waren. Links van ons hoge, schuimende golven, en rechts mistige binnenwateren, in de rug windkracht 8. Er gaat iets magisch uit van het geluid van de wind in je oren, voorovergebogen op je fiets. En dan vooral dat moment dat er soms plotseling een stilte valt. Die heerlijke stilte, die betekent dat je de wind in je rug hebt, waardoor je plotseling hoort dat er honden blaffen op het strand, dat er meeuwen boven je roepen, of vliegers zoeven langs de waterkant.
Soms vraag ik me af waarom ik zo fanatiek ben. Ik kan niet gewoon een tochtje maken, ik ben in mijn hoofd al toeren door Europa aan het plannen. Trekkend van b&b naar b&b, zo min mogelijk bagage, bandjes verwisselend in de stromende regen, rennend met mijn fiets over de schouder door de modder of over te rotsachtige stukken in de bergen.