Graffiti is in alle vormen streng verboten, van de ‘tag’ (doorgaans niet meer dan een welriekende variant van tegen een boom aanpissen) tot uitgebreide kunstwerken die hun muren en de omringende buurt ontegenzeglijk beter maken—beter want verrassend, beter want onvoorspelbaar, beter want niet gladgestreken. Toch is het illegaal, al krijgen graffitiïsten soms een muurtje toegewezen waarop ze los mogen gaan, wat mij altijd als een vernedering voor alle betrokken partijen is voorgekomen.
Deze kunstenaars worden gecastreerd en beboet terwijl het hedendaagse leven een pijnlijke reis door één grote advertentie is geworden. En dit beperkt zich niet tot onze eigen minischermpjes of megaschermen of de gratis kranten die we om bizarre redenen vrijwillig & verveeld doorbladeren; nee, de bestorming vindt vooral en continu plaats in de openbare ruimte. Dat is een relatief eenvoudig concept: het betekent namelijk dat deze ruimte van iedereen is: van kapitaalkrachtigen en van hulpelozen, van huiseigenaars en van brugklassers, van volgetatoeëerde massagetherapeuten en van mensen die van achteren De Pijper heten, van slordig geschoren bioscoopmanagers en van de schrijver van de saaiste dagboeken ter wereld, van vrouwen in boerka’s die alle songteksten van Tom Waits uit hun hoofd kennen en van Primarkverslaafden.
Geen van deze mensen is ooit gevraagd of ze graffitiliefhebbers zijn of niet en toch is graffiti (onder de Wet tot bestraffing van graffiti en van beschadiging van onroerende eigendommen van 25 januari 2007) in de openbare ruimte verboden, terwijl iedere vierkante centimeter benut wordt voor het aanprijzen van nutteloze rotzooi en tv-puree waar niemand naar zou moeten willen kijken. Deze openbare ruimte wordt (namens de gehele bevolking die haar bezit) beheerd door de gemeenten, die voorgenoemde ruimte verhuren aan bedrijven die vervolgens hun uiterste best doen haar te vullen met advertenties. Langs de snelweg. Boven de ingangen van gebouwen. Op de muren van steegjes. Op elektriciteitshuisjes. Op zuilen die apart voor dat doel in het straatbeeld geplaatst worden. In Duitsland ben ik meerdere malen reclame tegengekomen op de papieren handdoeken in de toiletten— zelfs urineren gaat niet meer in vrede.
Er is niet aan te ontkomen en we aanvaarden het ruggengraatloos; nee, de meeste mensen zien dit niet eens als een situatie die geaccepteerd hoeft te worden of überhaupt geaccepteerd kan worden. Iets accepteren betekent dat het tegendeel ook mogelijk is, terwijl we het maar te slikken hebben en protesteren zinloos wordt geacht. Alleen een waanzinnige verzet zich tegen de normaliteit, mit der Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens. Zo is het nu eenmaal, waar zeur je over?
Als je de collectieve reclame-uitingen zou bestuderen als cultureel object (en, ergo, als een soort representatie van een sociaal onderbewustzijn), dan zouden de conclusies verpletterend blijken en ieder individu onverwijld in een instituut voor geestelijke gezondheidszorg opgenomen moeten worden.
Ook—of men name—het openbaar vervoer lijdt aan deze plaag. Hoeveel goedkoper zou het vervoersbewijs worden door al die advertenties? Gezien de hoeveelheid posters, bannieren, LCD-schermen, projecties, vloerstickers en ruitplakkaten die in stations en op/in bussen en wagons gekotst zijn in een geel-rood-blauw braaksel van gebleekte tanden, Kaukasische modellen en monocultuur… gezien de overdaad aan advertenties zou je verwachten dat al het openbaar vervoer gratis was. We betalen voor een dienst die vervolgens secundaire betaling eist in de vorm van onze aandacht. En onze aandacht is al zo verdomde fragiel.
In de New Yorkse metro was er een tijdje geleden een project met een ‘No Ad’ app: mensen hielden hun smartphone of tablet voor een reclameposter in de ondergrondse en de app wijzigde deze (uiteraard slechts op het scherm) in kunstwerken die door jonge kunstenaars aan het project gedoneerd waren. Leuk, inspirerend, creatief—maar is het niet om te janken dat we augmented reality nodig hebben om de wereld te kunnen zien zoals wij haar in onze dromen maken? São Paulo lijkt het voor elkaar te hebben: daar werd in 2006 alle buitenreclame (van billboards tot schreeuwerige winkelfaçades) verboden. Het schijnt een prachtige stad te zijn geworden.
Waarom is het niet voldoende dat we producten kopen? Waarom moeten we er ook nog eens de hele tijd aan denken? Mijn ogen doen zo’n pijn.
Christiaan Ronda studeerde Literary & Cultural Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkt in Frankfurt aan de afronding van zijn eerste roman. Werk van hem vind je in het laatste nummer van Tirade (459) en op Ekrituur.nl, zijn eigen site.