Moe van toeschrijven

Ali Smiths Summer (2020) opent met een discussie over een citaat. Sacha is een schoolopstel aan het schrijven en heeft daarvoor een vermeende uitspraak van Hannah Arendt van het internet gevist. Haar moeder leest mee over haar schouder en wijst erop dat de bronvermelding ontbreekt. Sacha toont haar een pagina met zoekresultaten: ‘Brainyquote. Quotehd. Azquotes. Facebook. Goodreads. Picturequotes. Quotefancy. Askideas. Birthdaywishes.expert, she said. All these places come up when you type in bits of the quote. Those are just the top sources. There are masses of sites quoting her saying it.’ De moeder is hier niet tevreden mee en ploegt door de sites heen op zoek naar de brontekst, maar die blijkt onvindbaar: er is alleen een oneindige keten verwijzingen, die nergens aan lijkt te ontspringen.

Socrates zei dat geschreven taal gevaarlijk is omdat ze uit haar context kan worden genomen. Een opgeschreven ‘uitspraak’ zit niet meer vast aan haar spreker en aan de specifieke omstandigheden waarin ze tot stand kwam. Het getypte woord zou hij waarschijnlijk nog enger vinden – niet alleen omdat het met Ctrl-C en Ctrl-V vermenigvuldigd kan worden in een fractie van de tijd die het een kopiist kostte om zijn ganzenveer bij te punten, maar ook omdat de inbedding in beginsel lijkt te ontbreken. Het geschreven woord zit nog vast in het handschrift van de (over)schrijver, zelfs het gedrukte woord is beperkt tot de fysieke oplagen waarin het wordt verspreid, maar het getypte woord is pure data, een ijle instantie die zich via het internet razendsnel en wortelloos kan verspreiden.

Wat is het belang van toeschrijving op het internet? Het is duidelijk dat de lezer niet geacht wordt om het werk van Arendt erop na te slaan en zich te verdiepen in de originele context van het citaat. Maar haar naam voegt iets toe aan de uitspraak – het gaat meer om effect dan om waarheid of traceerbaarheid.

Ik ben tot keurige academicus opgeleid, ik heb waardering voor het bolwerk van gesystematiseerde kennis waarin haarfijn gedocumenteerd ligt wie wat waar en wanneer heeft gezegd, en ik herken me in de frustratie van de moeder van Sacha wanneer ik stuit op een website als Brainyquote. Maar soms, vooral als ik me dagenlang blind heb gestaard op voetnoten en bibliografieën, word ik moe van toeschrijving, en komt het me voor als een vreselijk ijdele onderneming. IJdel omdat het onmogelijk is de kluwen van alles wat ooit is gezegd te ontwarren, omdat taal en kennis inherent collectieve en rommelige fenomenen zijn, en omdat het zo kleinzielig is om claim te willen leggen op een bepaalde reeks woorden.

Daarbij wordt de academische tendens om alles netjes vast te leggen vaak onterecht geprojecteerd op het verleden dat bestudeerd wordt, zodat je het haast als een jammerlijke lacune in onze kennis zou beschouwen dat het patent van de originele uitvinder van het wiel niet bewaard is gebleven. Collectieve en anonieme inspanningen hebben geen gemakkelijke plaats binnen dit archiefsysteem, dat op individualiteit, originaliteit en competitie gebaseerd is. Bovendien wordt in het streven naar correctheid het effect van toeschrijving vaak uit het oog verloren: Kierkegaard zou huiveren als hij wist dat zijn 21e-eeuwse exegeten gedwongen worden om naar zijn hyper-pseudonieme Of/Of te refereren als (Kierkegaard 2007).

In David Marksons experimentele roman Wittgenstein’s Mistress (1988)probeert Kate, de laatste persoon op aarde, zoveel mogelijk beroemde citaten en anekdotes op te rakelen. Ze noemt zichzelf ‘de curator van de wereld’, die nu weinig meer is dan een museum waarin zij als enige ronddoolt. Maar in de loop van het boek gaat het haar meer en meer moeite kosten om de feiten uit elkaar te houden: de individuele toeschrijvingen lossen langzaam op in een maalstroom van associaties en herinneringen. ‘The world is everything that is the case,’ zo luidt een van de zinnen die door Kates hoofd blijft spoken, maar ze kan maar niet bedenken wie dat heeft gezegd, en merkt elders zijdelings op dat ze nog nooit een pagina Wittgenstein heeft gelezen.

Wittgenstein zou dat misschien niet erg hebben gevonden. Hij schrijft in de inleiding van de Tractatus dat ‘wat ik hier geschreven heb, geenszins pretendeert om in het bijzonder nieuw te zijn. Daarom geef ik ook geen bronnen aan, omdat het me onverschillig is of wat ik gedacht heb vóór mij al door een ander is gedacht.’ Zo’n uitspraak getuigt tegelijkertijd van grootheidswaanzin en van bescheidenheid.

Foto van Kyrke Otto
Kyrke Otto

Kyrke Otto (1995) studeerde filosofie en klassieke talen en is momenteel werkzaam als docente en promovenda aan de Radboud Universiteit, waar ze onderzoek doet naar de rol van aforistische schrijfvormen in de Lebensphilosophie-beweging. In bredere zin interesseert ze zich voor kwesties van genre, stijl en methode en de relatie tussen filosofie en literatuur. Essays en gedichten van haar hand verschenen o.a. in De Gids, De Nederlandse Boekengids en Tirade.