Vraag mij niet waarom ik hier zit. Het is te warm voor kleren. Niemand kan mij hier vinden. Ik heb deze hengel vanochtend in de schuur gevonden, achter het huis. Ik vind het fijn om iets vast te houden, nu heb ik iets om naar te kijken. Het water beweegt nauwelijks, af en toe speelt de wind door de bomen. Papa zegt dat-i van zee komt, vanachter de bergen. Je kunt de zee in de wind horen, zegt hij. Ik zou graag naar zee willen, de zee willen zien.
Ik heb een eigen kamer aan de achterkant. Door het raampje kan ik de olijfbomen zien in de tuin. De grond is dor en opengebarsten, al het water is eruit. In de herfst mag ik helpen plukken. In de herfst moet ik ook naar school. Ik weet niet naar welke school. In het dorp praten ze op een gekke manier, anders. Papa zegt dat we wel zullen zien. Liever zou ik teruggaan, maar dat kan niet. Mateo zegt dat het ook niet kan. Mateo is de tuinman. Ik begrijp niet wat hij er nou van kan weten.
Op de plek waar niemand mij kan vinden, staan geen olijfbomen. Het land rondom het huis is groot, ik weet niet eens hoe groot, maar heel groot. Er is een paadje dat achter de schuur begint, als je het weet te vinden. Eerst kom je langs bosjes, een oude tractor met van die hendels en banden zo groot als ik, en daarna moet je onder prikkeldraad kruipen. Onderaan de heuvel is het riviertje met het bankje. Het stond er al voordat wij hier kwamen. Ik leg mijn kleren op een hoop, elke dag zit ik op dit bankje aan de rivier. Ik denk soms: wie heeft dit neergezet? En dan word ik heel verdrietig, ik weet niet waarom. Ja, ik weet het wel, maar ook weer niet. Niet zo dat ik erover kan praten.
Papa werkt in het dorp. Hij heeft mij de steigers laten zien en uitgelegd dat de steigers niet kunnen omvallen omdat ze tegen de kerk aanleunen. Hij moet doorwerken tot het af is. Hij staat heel vroeg op. Soms ontbijt ik met Mateo, die dan bij mij komt zitten zonder iets te zeggen. Eén keer heeft hij een soort olijvenprutje voor mij meegenomen. Ik zou ervan groeien, zei hij. Ik heb het opgegeten en weer uitgespuugd. Ik probeer niet aan mama te denken.
Als papa met de kerk klaar is, krijgen we geld. Ik weet niet hoeveel, dat heeft papa niet verteld. Ik weet niet wat er daarna gebeurt. Of we hier blijven of niet. Dit huis is maar tijdelijk. ’s Winters krijg je het hier niet warm, zegt papa. Ik wil niet weer verhuizen. Ik hoef ook niet te blijven. Ik wil niet weggaan, ik wil niet blijven. Ik wil hier zitten, op de plek die zelfs Mateo niet kent. En ik wil naar zee. Dat we daarnaartoe gaan en kijken hoe het bij zee is, hoe de zee eruitziet en misschien kunnen we daar dan over een tijdje wonen. Als je aan zee woont, kun je overal naartoe. Net als dit watertje uitkomt bij een groter watertje. Het watertje stroomt ergens naartoe.
afbeelding: Hovy, E.M.H. (1873-1957). (Nude boy angling). Etching, 25×16 cm., signed “E. Adriani-Hovy” and “27” in pencil.
—
Gustan Asselbergs (1986) schrijft proza. Hij studeerde filosofie in Amsterdam. Momenteel werkt hij in een veilinghuis. Dit is zijn laatste zondagblog.
Wat een triest verhaal.
Wie is deze jongen denk je?
Ik ben een nicht van mijn oudtante Elisabeth Hovy.
Zij was een bijzondere vrouw.
Waar vond je deze ets?
Heb e
Je mee etsen van mn tante?
Vriendelijke groet,
Diesje Steinz-Hovy