Op een van de late feestjes die kennissen van Gijs organiseerden in een loodsvormig café aan de rand van wat IJburg zou worden, kwam Issa Julie weer tegen. Bij wijze van groet stompte ze hem met zoveel kracht op zijn schouder dat de wodka en het bier dat hij vasthield over de rand van hun glas klotsten. In het midden van de dansvloer sprongen Arie en Boris met hun armen over elkaars schouders rond, waardoor hun koppen bij elke beat te zien waren. Rood spotlicht versplinterde op het steile vlak van Aries bezwete voorhoofd.
Julie pakte de wodka van Issa af en nipte, haar heup tegen de zijne gedrukt alsof ze al jaren zo stonden wanneer het uitkwam. Issa had nu een hand vrij en legde die om Julies middel. Boven het ruwe leer van haar spijkerschort raakte zijn wijsvinger haar naakte buik.
Gijs verscheen met een pen in zijn borstzak en het koele aura van de lange fietstocht uit Zeppos om zich heen. Hij kuste Issa en leek te twijfelen hoe hij Julie zou begroeten, maar Julie pakte hem bij zijn oren, trok hem naar zich toe en zoende hem vol op de mond. Daarna stuurde ze hem weg om bier te halen. Julie pulkte iets uit een vakje van haar schort en even later lagen er twee blauwe tabletjes op haar handpalm. Blanke huid, roze lijnen, blauwe stippen als naburige steden op een kaart.
Binnen de kortste keren leek alles van kristal, de vloer onder Issa’s voeten niet meer dan een vierkante millimeter van een wereldwijd woofervel, golvend en vervormend met het beu- ken van de bas in het jaar van Notorious b.i.g.’s Hypnotize. Issa kneep met zijn ogen tegen de overdaad aan licht; wenste vurig een zonnebril, en hoewel hij niet zeker wist of hij die wens hardop had uitgesproken zette Gijs er even later een op zijn neus. Schijnbaar meteen daarna: een kampvuur dat tot aan de hemel reikte. Arie zonder schoenen, zijn voeten wit als waterlijken. Boris met een vaasje bier rechtstandig in zijn mond, zijn lippen gesloten om de rand. Applaus van omstanders. Een graspol met een hilarische kleur groen. Een meisje met witte donsveertjes in plaats van wimpers. Dan: zonsopkomst op een overwoekerde pier die ver het IJmeer in leidde.
Julie liep voor Issa uit en met zijn handen op haar schouders volgde, volgde, volgde hij tot de begroeiing lager werd, uitdunde en hen alleen liet op een zandbakgroot strandje. Een absurde roodwitte dwergvuurtoren waakte met zijn laatste slagen over verlaten water. Issa koos een betonblok aan de voet van het torentje en liet zich zakken tot hij zat. Met grote moeite maakte hij zijn veters los. Toen zijn schoenen van zijn voeten waren en zijn sokken als ontzielde handpoppen op het zand lagen, bleek de nagel van zijn grote teen uit het bed gescheurd. Issa vroeg zich af wanneer de pijn hem in zou halen en pulkte verwonderd aan het korstige klepje.
‘Kom je nog?’ riep Julie.
Een meter of dertig van de kant zag hij haar hoofd boven het water, omringd door kleine schitteringen. Julie zwom verder, een V trekkend in de kalme spiegel. Naast Issa, op een ander betonblok buiten het bereik van de landende kabbelingen, lag een hoopje kleren. Terwijl hij zich uitkleedde kwamen er andere zwemmers in beeld: zwarte schaduwbolletjes dobberden in de brede gouden baan die de zon uitrolde. Julie crawlde naar ze toe terwijl Issa twijfelde, zijn voeten om beurten dopend in het ijzige meer totdat iemand hem van achter duwde en hij zijn evenwicht verloor. Toen hij proestend en brullend bovenkwam stond Arie op het strandje, in zijn handen wrijvend ter voorbereiding op een duik. Een verbleekte groenkatoenen boxershort hield zich ondanks het lubberende elastiek hoog aan zijn heup.
––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––
Een fragment uit de horeca uit Het jasje van Luis Martín, verschenen bij Van Oorschot in 2013.
Beeld: Tijn de Boer.