De brug leek aangelegd om meer te verbinden dan het kleine spookdorp en het oerbos dat erachter lag; meer te overspannen dan de kreek die onder haar natte planken sliep. Probeerde te slapen, moet ik zeggen, omdat in het ondiepe water een Chinees gezin aan het volleyballen was. De vader droeg een verschoten Speedo en leek de bal alleen maar af te weren om zijn sigaret droog te houden.
Terwijl Nadim en Birre voor me uit liepen besloot ik even stil te staan, de afstand toe te laten nemen. Ik ben met ketting noch breekbaar draad gebonden aan mijn vrouw en kind. Hoe groter de afstand hoe meer ik van ze houd: mijn band is elastiek.
Ik stapte een eindje terug – het elastiek rekte hoorbaar – en probeerde me voor te stellen hoe deze plek eruit zou zien zonder de brug: niet meer dan een kreek met een ongenaakbaar en donker stuk woud erachter.
Toen Birre terugkwam van de overkant vertelde ze dat daar alleen een nauw bospad te vinden was, het soort konijnenweggetje dat jagers volgen.
Een jager, dacht ik, kon toch makkelijk door zo’n kreekje waden?
Kennelijk was het de bouwer meer om de brug zelf te doen geweest dan om wat het ding verbinden moest. Zou iemand (die net zo van bruggen hield als ik) aangevoeld hebben dat zijn bouwsel deze plek helemaal af zou maken? Dat ik bij het zien ervan meteen een boek zou willen schrijven en bij publicatie bovenstaande foto op het omslag zou eisen?
Ik stelde me de kreek nog eens zonder brug voor. Ja, zo moest het haast gegaan zijn.
Vanuit het spookdorp kwam een man aangesloft. Hij was in de zestig, had een bruine huid en een dichte bos bijna wit kroeshaar, waarop hij met geweld een te kleine rode kapiteinspet geschroefd had. Van een afstandje had je hem voor een overlopende colafles kunnen aanzien.
‘Weet u hoe dit zit?’ vroeg Birre hem. ‘Waar die brug heen gaat?’
Birre is nieuwsgierig. Dingen die ik me alleen maar afvraag zoekt zij tot op de bodem uit. Soms ook de dingen die ik me graag was blijven afvragen.
De man zette een plastic beker met appelsap of whisky aan zijn lippen en nam een slok; veegde zijn mond af aan de schouder van zijn ooit witte T-shirt.
Opeens wist ik het. Ik wist wat hij ging zeggen en wilde weglopen, maar het was al te laat. Voor de zoveelste keer zou die verdomde werkelijkheid een in potentie prachtig stuk fictie verpesten.