Sinds het jaar 2003 zijn van Komt een vrouw bij de dokter van Kluun vijfhonderdduizend exemplaren verkocht. Van De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch sinds 1992 zeshonderdduizend. Honderdduizend meer, dat pleit voor Mulisch. Maar die honderdduizend hebben er wel eenentwintig jaar over gedaan, terwijl Kluun maar zes jaar nodig had voor zijn vijfhonderd. Maar dan Oek de Jong, die deed dertig jaar over tweehonderdduizend Opwaaiende zomerjurken. Die heeft in deze verhoudingen geen recht van spreken.
Deze vergelijkende cijfers heb ik van Daniëlle Serdijn die in de Volkskrant van 11 september over de jubileumeditie van Opwaaiende zomerjurken schrijft, omdat het boek dertig jaar geleden uitkwam en nu zijn zesendertigste druk beleeft. Oek de Jong heeft aan deze editie ontspannen geschreven herinneringen toegevoegd aan de tijd waarin hij de roman schreef en hoe hij reageerde toen het boek onmiddellijk een bestseller werd, en lange tijd bleef.
Dat is een mooi stuk waarin hij het schrijven van de roman inbedt in zijn leven van die tijd: wat zijn broer de performance-kunstenaar toen uitvoerde, hoe de relatie met zijn vriendin veranderde, dat hij alleen ging wonen en dat de roman voortkwam uit een eerder verhaal, Lui oog. En dat hij in die tijd ‘het wondermiddel’ de monologue intérieur van James Joyce ontdekte, die ervoor zorgde dat de lezer heel dicht bij de gedachtenstroom van de hoofdpersoon kon zijn. Ook leverde hem dat ‘de zo vurig gewenste hoge voltage’ op.
Voor Oek de Jong was het succes van Opwaaiende zomerjurken een verrassing met consequenties waar hij niet op was voorbereid. Hij kon na verloop van tijd niet meer anoniem over straat, hij werd overal herkend. Na enige tijd vluchtte hij er voor weg. Hij ging op reis. Dit nu vindt Daniëlle Serdijn maar raar. Dat hebben Kluun en Mulisch toch ook niet gedaan en die hadden nog wel drie keer zoveel meer verkocht. Succes, schrijft Serdijn, ‘is dus relatief’. Of Oek de Jong er kennelijk helemaal niets relatiefs in zag en zich belaagd voelde door zoveel aandacht, telt voor haar niet. Het is ook de vraag of de vergelijking die zij maakt tussen Opwaaiende zomerjurken, De ontdekking van de hemel en Komt een man bij de dokter, wel zo kies is. Die verkeren in te verschillende werelden. Dat zie je direct aan de titels.
Oek de Jong schrijft zelf dat de scène waar de titel betrekking op heeft de roman samenvat: de achtjarige hoofdpersoon Edo Mesch die achter op de fiets van zijn moeder plotseling een gevoel van intense zorgeloosheid ondergaat, waar de opwaaiende zomerjurk symbool voor staat. Daar was hij onbewust op uit. Dit is een ijzersterke scène. En zo zijn er meer. Zoals die waarin Edo (in wie ‘alles vastzit’) door zijn moeder op een stoel wordt gezet en zij de onrust uit zijn hoofd, armen en benen strijkt. Waarna ze de gevangen onrust uit haar handen wappert. Maar zulke scènes zijn er niet voor Daniëlle Serdijn. De rest van de roman steekt volgens haar ‘schril’ bij die titel-scène af, en dat heeft alles te maken met ‘de aanmodderende wijsneus die Edo later geworden is.’
De kracht van Opwaaiende zomerjurken is dat het juist een boek over een wijsneus is, maar een wijsneus die worstelt met zijn gevoel en verstand, en dat wordt door De Jong van begin tot eind op een superieur sensitieve manier beschreven. Edo Mesch staat voor alle jongens en meisjes die zichzelf en de wereld willen begrijpen en daardoor alles in overzichtelijke systemen willen onderbrengen, in patronen, rasters en lijstjes: de chaos teruggebracht tot iets schijnbaar overzichtelijks. Maar tegelijk spreekt hun gevoel andere taal. Dit is een universeel conflict, waar je in vast kunt komen zitten of waar je op een of andere manier uitkomt. Edo komt er uit, getuige het slot van de roman wanneer hij in penibele omstandigheden uit alle macht ‘Ik wil, ik wil. Ik.Wil’ fluistert. Deze roman kan nog wel dertig jaar mee.
Carel Peeters