Ik liep door een woud dat 130 miljoen jaar oud was. Een lap bos van 100 bij 80 kilometer. Zo’n oerwoud is een omgeving waarin planten en bomen heel veel tijd hebben gehad om elke niche te bezetten: planten die hun blad als papier om een stam slaan, op zoek naar licht, slingeraars, woekeraars, klimmers, verslinders, bedekkers. Een pad dat slechts bestaat uit wortels, verstild gekrioel van dorstig hout. Je loopt, 1,89 m. lang onder bomen van tientallen meters, elke laag in de hoogte van zo’n bos met een andere vegetatie en fauna. De vochtigheid is 100 %, de temperatuur is hoog. ‘Welcome to the Royal Orchestra of Taman Negara’ zei de gids toe we onze eerste schreden in het bos zetten: een oorverdovend geluid van duizenden dieren, waarvan je vrijwel uitsluitend de insecten en een enkele slang of varaan waarneemt: zoogdieren en vogels zijn te slim en houden zich in zo’n groot bos op afstand. Je loopt ook in een afgesloten ruimte: alle kanten op is de kleur groen en bruin in duizend tinten, met gekleurde vlekken van bloemen en vlinders, maar meer is er niet. Nauwelijks ooit zie je hemel, er is altijd een blad geweest dat je behoefte aan zonlicht voor was. De begaanbaarheid is zo matig dat je slechts een enkele keer grinnikt als je je hier je moeder voorstelt van 81, met rollator.
We slapen in een grote grot. Exact om 18 uur, als in de Truman show gaat er een knop om en valt de ruisende regen loodrecht op dit woud. Het wordt al snel donker en olifanten en apen klinken, maar vertonen zich niet, grote vleermuizen maken zich los van het gewelf van de grot, op zoek naar fruit. Orang Asli, bosbewoners hakken een boom waaraan smakelijke lychees groeien gewoon om. Je kunt bosbewoners geen gebrek aan respect voor het woud aanwrijven, dus hebben ze er een goede reden voor… Alle vruchten die met de boom meevallen hebben een goede kans zich tot boom te ontwikkelen? Met deze handeling optimaliseren ze de kans dat ze de volgende keer dat ze hier langslopen weer een handvol lychees meekrijgen? Het woud is de geboortegrond van de farmacie. Miljoenen bruikbare planten worden door de bosbewoners gekend. Alleen onze gids al weet op het moment dat dat nodig is vier bladersoorten die bloeding stoppen. Wat handig is, want we hebben bloedzuigers.
Thuis – na de inspanningen die veel groter waren dan ik had verwacht, het afzien veel intenser, ik heb nog nooit zo gezweet, nog nooit zo gestonken, ik aanbid de vreugden van de beschaving, iets wat ik niet van mezelf verwacht had – lees ik Alfred Russell Wallace Het Maleisische eilandenrijk.
Wallace loopt halverwege de 19e eeuw niet twee dagen door de jungle maar 8 jaar. Het boek is een opmerkelijke triomf van de geest. Het lichaam lijkt nauwelijks te bestaan, geen angst en geen melding van ongemak. Wallace hongert naar nieuwe soorten, hij verzamelt 310 soorten zoogdieren, 100 soorten reptielen, 8.050 soorten vogels, 7.500 weekdieren 13.100 vlindersoorten 83.200 keversoorten en 13.400 andere insecten soorten. Gezamenlijk 125.660 soorten en vindt dus 43 soorten per dag, acht jaar lang.
Ik vraag mij nu af: vond ik het zwaar en soms eng omdat ik geen drive had? Omdat ik geen kennis had of omdat ik verweekt ben? Deze en andere gedachten over Maleisië riep Wallace bij mij op. Overigens is het Maleisisch eilandenrijk voor Wallace dat wat wij nu Indonesië noemen, Nieuw Guinea en Maleisië bijeen. Java is voor Wallace het mooiste tropische eiland dat er bestaat, de Nederlandse kolonisatie verdient in zijn ogen een schoonheidsprijs, Multatuli schreef een erg saai boek over een zekere kwestie, meent Sir Alfred, en hij omschrijft de bevolkingssamenstelling van Singapore op een manier die Anthony Burgess in zijn The long day wanes (aan te bevelen!) over Maleisië in de laat-koloniale periode eigenlijk herhaalt.
Ik houd nog steeds van bomen. Tot bos ben ik iets meer afstand gaan voelen.