Onze sporters

Toen ik zeven was, kwam olympisch kampioen Iefke van Belkum langs op de basisschool. Ze was een oud-leerling en had die zomer als waterpoloster goud gewonnen in Peking.

Alle klassen hadden zich in de aula verzameld. Onder luid gejuich en groot applaus liep ze naar het podium. De gouden medaille hing om haar nek. Op verzoek van een van de juffen hield ze hem omhoog, zodat iedereen hem goed kon zien. Daarna ging ze zitten in de grote stoel die voor haar klaar stond en een groepje kleuters uit de kleuterklassen overhandigde haar de medailles en bekers die zij voor haar hadden geknutseld. Ze zei dat ze ze prachtig vond en deed de medailles om. De kleuters gingen, blij, af en een van de juffen stelde haar nog een paar vragen. Hoe het voelde om olympisch kampioen te zijn. Wat ze nu ging doen. En of ze zich nog iets herinnerde van haar tijd op onze school. Daarna vertrok ze weer en wij gingen terug naar onze lokalen, napratend over ‘onze’ olympische kampioen. Want dat was ze. Niet alleen kwam ze uit ‘onze’ stad Leiden, maar ze had ook nog eens op ‘onze’ basisschool gezeten. Ze voelde meer ‘van ons’ dan van de rest van Leiden. Als zij op dat moment een wedstrijd had moeten spelen, dan waren wij haar grootste fans geweest. Puur omdat zij jaren voordat wij er zaten op die school had gezeten. We kenden haar verder niet.

Deze gebeurtenis kwam weer bij mij naar boven toen ik naar de Olympische Spelen keek. Bij alle sporten waar Nederlanders meededen zaten er wel mensen in het oranje op de tribune en zwaaide er wel iemand met een rood-wit-blauwe vlag (de hockeyfinales waren natuurlijk het toppunt, waar vrijwel alleen maar Nederlandse fans zaten). Ik kan me niet voorstellen dat iedereen die daar was de atleten die ze aanmoedigden kende. Bij de kleinere Nederlandse sporten (zoals kanovaren) waren de Nederlandse fans langs de kant mogelijk wel alleen familie, vrienden en bekenden, maar bij de grotere sporten (zoals hockey) waarschijnlijk niet.

Toch juicht ook bij de grote sporten iedereen voor de atleten uit het eigen land en is iedereen gespannen, omdat je wilt dat ze winnen. Ik ook, bij bijna alle wedstrijden die ik keek was ik zenuwachtig. En alleen bij de gouden race van de dubbelvier op de roeibaan was dat ‘logisch’. Een van de roeiers, Finn Florijn, was jarenlang een van mijn judotrainers (ja, hij kan ook judoën!) en we hebben regelmatig met elkaar gesproken. Dus dat ik wilde dat hij won, was begrijpelijk: ik heb een persoonlijke ‘band’ met hem. Toch was ik net zo zenuwachtig tijdens de beslissende shoot-out-serie van de hockeyers: ik hield mijn handen voor mijn ogen. En ik juichte ook hard toen de Nederlandse waterpolosters brons wonnen. Maar in die twee teams ken ik niemand: de namen Telgenkamp (hockey) en Rogge (waterpolo) zeiden mij voor dit toernooi niets. En toch hoopte ik dat ze wonnen.

Benedict Anderson schrijft in zijn boek Imagined communities dat naties ingebeelde gemeenschappen zijn: je kent niet iedereen in het land, sterker nog, over het overgrote deel van de inwoners hoor je nauwelijks iets. Je weet alleen dat ze bestaan. Toch heb je het gevoel van eenheid, van onderdeel zijn van een groter geheel. Anderson stelt dat de gemeenschapszin ontstond, werd gecreëerd, door het lezen van kranten, boeken en tijdschriften. Mensen werden zich bewust van anderen in het land doordat ze dezelfde kranten lazen en doordat gebeurtenissen en verschijnselen in romans werden beschreven die alleen inwoners van dat land konden kennen. Nationalisme is volgens Anderson het creëren, het inbeelden, van die gemeenschap. 

Misschien is het fan zijn, het uitgedost in oranje langs de kant staan, ook een onderdeel van een inbeeldingsproces. Er ontstaat een zekere eenheid als onbekenden van elkaar naast elkaar staan in dezelfde kleuren en met dezelfde vlag. In die eenheid delen mensen zoals ik die achter hun laptop of televisie de wedstrijd volgen en de sporters aanmoedigen. Wij staan ook naast de mensen langs de kant, maar dan onzichtbaar. 

Uiteraard vertegenwoordigen de sporters iets: hun land (ook als ze er nooit gewoond hebben en er alleen maar voor uitkomen). Dezelfde verschijnselen doen zich overigens op kleinere schaal voor, op clubniveau, bij bijvoorbeeld Ajax en Feyenoord. Niet alle Ajax-fans kennen elkaar en hetzelfde geldt voor de Feyenoord-fans, maar dat ze dezelfde club in hun hart dragen, zorgt voor een ingebeelde gemeenschap.

Ik vertel natuurlijk niets nieuws. Deze observaties zijn allemaal al een keer gemaakt. Maar het was de eerste keer dat ik het mij realiseerde. Kijkend naar de vlaggen en luisterend naar de volksliederen en het enorme gejuich van de Fransen als er een Fransman het veld betrad, kregen de Spelen ook iets engs. Juist omdat het gaat om landen die tegen elkaar spelen. Omdat het ene land het andere verslaat en daarmee wordt aangetoond dat het ene land beter is dan het andere. De Spelen veranderden in mijn overpeinzingen ineens in een groot nationalistisch evenement, terwijl het oorspronkelijk juist bedoeld was om te zorgen voor verbroedering tussen landen. Het idee is natuurlijk dat je op de tribunes naast fans van de tegenpartij, het andere land, zit en zo dat land leert kennen. Maar de verschillen worden volgens mij juist benadrukt. Ze horen er niet bij, omdat ze niet in het oranje zijn uitgedost, niet met een Nederlandse vlag wapperen en niet ‘hup Holland hup’ zingen, maar juist luidkeels laten horen dat ze willen dat Nederland verliest. 

Maar misschien valt het allemaal ook wel mee. Ik was er niet bij in Parijs. Misschien zijn er op de tribunes internationale vriendschappen voor het leven gesloten. Tussen mensen die een passie voor sport in het algemeen en de Olympische spelen in het bijzonder delen. Ook een ingebeelde gemeenschap. 

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.