Rob was mooi op tijd en ik besefte maar weer eens dat ik een man gebleken ben die punctualiteit waardeert. Vijftig worden – eenenvijftig worden – maakt een hoop dingen duidelijk. Ik houd van literatuur, muziek, koken, wijn, film en theater; ik houd niet van beeldende kunst en telaatkomers.
Waar ik helaas ook van houd is alles aan mezelf bevragen, en dus deed ik een intern rondje wat is er nou zo erg aan even op iemand wachten, sommige mensen hebben gewoon een andere klok; maar ze kunnen toch best rekening houden met het feit dat de rest van de wereld hun klok niet deelt, dat is toch wel de minste moeite; god waar erger ik me nou eigenlijk aan, dit is toch ook geen leven.
Veel tijd kreeg ik daar niet voor omdat Rob vanochtend in een uitstekend humeur was. Sinds hij zijn grenzen beter aangeeft lijkt hij een gelukkig mens; hij babbelde honderduit. Vandaag was mijn tweede begrafenis van de week – dit keer gingen we naar Edegem, waar de moeder van onze maat Ivo Victoria begraven zou worden.
In mijn wereld komt het heel zelden voor dat ik tweeënhalf uur met een vriend alleen ben zonder dat daarbij gedronken wordt. Onze neuzen stonden naar het zuiden en terwijl het asfalt onder ons doorgleed praatten we over bekenden, de relaties die we met hen hebben, wie daar wat in doet en wat daar de oorzaken en gevolgen van zijn. Aan Rob is een kien psycholoog verloren gegaan, aan mij niet omdat ik er feitelijk een ben, zij het met iets minder enthousiasme.
Natuurlijk waren we op weg naar Vlaanderen om Ivo bij te staan, om te laten zien dat Amsterdam ook daar in the house was. Maar als we heel eerlijk waren, en dat waren we natuurlijk, dan zagen we er ook naar uit om eindelijk te zien waar onze vriend is opgegroeid. Rob komt uit een onooglijk Noord-Hollands dorp en ik uit een onooglijk Brabants dorp, maar dat deed er nu niet toe: we gingen participerend veldwerk verrichten in Edegem, waarvan we geen helder idee hadden, wat ons alle ruimte voor speculatie bood.
Ik zag een kerk voor me, met een kroeg ernaast, op een kruising van zandwegen; als dat doet denken aan een Mississippi-bluesverhaal dan klopt die vibe volledig. Ivo deed altijd laatdunkend over zijn roots, maar wat verborg hij daarmee eigenlijk? We wisten van zijn tijd in de muziek – had hij voor zijn schrijverschap óók een pact met de Duivel gesloten? Vandaag zou er misschien een tipje van de sluier worden opgelicht.
Erdegem bleek een welvarende satelliet van Antwerpen met een aangename dorpskern en veel ruime huizen die ongetwijfeld villa’s werden genoemd. De kerk, waar we nét op tijd binnenkwamen omdat ik eerst naar de lokatie van de koffietafel was gereden die na de ceremonie zou volgen, was vrij modern en natuurlijk katholiek. Sinds de begrafenis van mijn grootouders was ik niet meer op zo’n old school uitvaart geweest. Vanwaar we zaten hadden we zicht op de achterhoofden van Paul en Leon, vandaag ook uit Amsterdam gekomen. Een heel eind meer naar voren zagen we dat van Ivo.
Ons maatje was een vijftiger die zijn stokoude moeder ging begraven, maar hij was ook een jongen die zijn moeke verloren had. Het gewicht van dat laatste zinsdeel leek hem de afgelopen dagen verbaasd te hebben. Ivo las een prachtig, grappig, ontroerend en kerkkritisch gedicht voor, waarvoor de jonge pastoor hem nadrukkelijk bedankte.
Rob en ik dachten dat er drie redenen konden zijn waarom hij Ivo als enige van de sprekers bedankte. 1. Meneer pastoor bedoelde het cynisch, wat ons onkerkelijk leek; 2. Meneer pastoor had het mooi gevonden, wat niet leek te rijmen met zijn geloof en functie; 3. Meneer pastoor zag in Ivo een waardig tegenstander – hij pakte de handschoen op, en die Victoria had hier het laatste nog niet over gehoord. We vroegen ons af of de wraak van meneer pastoor in dit leven of het hiernamaals voltrokken zou worden.
Nog even over de kerk. Ik vind het absurd dat een instantie het afscheid van je ouder kan kapen tot op het niveau dat ze negentig procent van de spreektijd pakken, in veel gevallen ook nog over een ‘parochiaan’ die ze niet of nauwelijks hebben gekend. Maar om in Ivo-taal te spreken: soit.
Er was veel liturgie, waarvan ik dwars werd. Staan-zitten-staan-zitten-staan; wanneer we stonden kneep ik Rob steeds lichtjes in zijn bil, erop hopend dat de misdienaar die zich achterin de kerk had opgesteld het zou zien. Kinderachtig. Zeker. De mensen konden hosties halen en een kruis aanraken als ze dat wilden, daarna werden we heengezonden naar de koffietafel in een uit natuursteen opgetrokken zalencomplex in het hartje van Edegem.
Onderweg deed de Amsterdamse delegatie de straat aan waar Ivo als jongen heeft gewoond, die zeer vergelijkbaar was met de straat waarin ikzelf opgroeide, inclusief de bouwperiode en stijl van de huizen. We maakten een foto van een vaagmoderne bruine villa. Paul overwoog om aan te bellen en een rondleiding te eisen of tenminste te vragen of de bewoners wisten welke Grote Schrijver in hun huis was opgegroeid. Daarop zou uiteraard een nee volgen, wat we dan in Amsterdam weer tegen Ivo konden gebruiken.
De koffietafel bleek meerdere tafels waaraan je kon plaatsnemen en belegde broodjes kreeg. Ook meneer pastoor liep rond, nog net niet glimmend van trots, nu en dan aangeschoten door de meer katholieke van Ivo’s familieleden. Ik stelde me een leven voor in dienst van de parochie. Hetzelfde gekonkel als bij de provinciale voetbalclub, maar dan met de kerk als kantine en Onzelieveheer als scorebord. Nooit eerder had ik me de hel zo vlammend ingebeeld.
Een halfuur later reden Rob en ik terug naar huis. Het was druk op de weg en alles duurde nog veel langer dan in de ochtendspits, maar toen we weer in Amsterdam waren bleek dat we allebei genoten hadden van de rit, van die paar uur samen zonder afleiding.
We waren drie kwartier later terug dan we gewild hadden, maar daar zaten we totaal niet mee.