Gisteren gebeurde er iets eigenaardigs, op mijn werk. Collega Giel, die de binnengekomen slagersbestelling controleerde door met een duim in het vlees te porren, vroeg me naar de titel van mijn eerste boek.
‘Hier sneeuwt het nooit,’ antwoordde ik op de automatische piloot. ‘Hoezo dan, lees jij?’
‘Zeker,’ zei Giel, en trok een vies gezicht naar een runderribstuk. ‘Deze gaat terug. Veel te mager.’
Ik borg de doppers en tuinbonen in de groentenkoeling en probeerde de vraagtekens te negeren die in het nauwe magazijn rond mijn hoofd plopten. Waarom had ik nou gevraagd of hij las? Hoezo zou hij niet lezen?
In de hoop een mogelijke belediging terug te kunnen draaien besloot ik Giel op te zoeken bij de koeling waarin hij het vlees aan het schikken was en hem de stukken rund en varken uit het slagerskrat aan te geven.
‘Mijn eigen vrienden lezen ook nauwelijks,’ zei ik. ‘Vandaar. Nee, leuk dat je leest. Goh.’
Het hielp allemaal niet erg. Samen stapelden we de lege kratten op.
‘Denk je,’ zei ik toen we klaar waren, ‘dat je mijn boek zou willen lezen? Ik bedoel: je kunt er best eentje van me krijgen.’
‘Morgen heb ik vrij,’ zei Giel. ‘Dan ga ik wel even langs de boekhandel. Lijkt me leuk.’
De rest van de dag was er geen tijd om na te denken. Het restaurant waar we werken voedt zo’n 130 mensen op een avond. Daarna was het opruimen geblazen en daarna moest er heel veel bier gedronken (vanwege de warmte). Pas toen ik – rond een uur of drie – in bed lag, kwam mijn gesprek met Giel weer terug. Het was een zonde, dat ik als schrijver, afkomstig uit een lezend gezin en stichter van een zo mogelijk nog lezender gezin, zulke lage verwachtingen had van mijn medemensen.
Waarom zou een kok niet lezen?
Ik was zelf een kok die schreef en las.
Wat zei dit over mij, en over wat ik – subliminaal en expliciet – doorgaf aan mijn omgeving en nakomeling?
Ik kon er niet van slapen, sloeg het laken van me af en ging naar beneden om een glas water te drinken. Daar borrelde de gedachte aan een oude Postbus 51-reclame bij me op. Eind jaren ’80 was er een spotje op tv dat begon met een shot van de handen van een zwarte man, die een wit poeder op een papiertje schraapten. Waarschijnlijk moest de kijker denken: cocaïne. De camera zoomde uit en nu zagen we dat het hier om een ‘allochtone’ apotheker ging, die het medicijn in een gelabeld potje schudde en met een stralende (!) glimlach aan zijn blanke (!) klant overhandigde. Pay off: Als je wat beter kijkt, zie je gewoon een apotheker.
Kennelijk had die campagne – in ieder geval op mij, die toen toch van een gevoelige leeftijd was – geen enkel effect gehad. Je kon het ook niet aan de overheid overlaten om voor daadwerkelijke verandering in het denken van de burger te zorgen. Nee, besloot ik, een beter milieu begon bij jezelf.