Over voetbal

8cf018ba-f6ab-4156-90c2-f42de4cbca35Ik kon niet voetballen als kind – ik kan het nog steeds niet – en mijn oplossing voor dit sociaal dodelijke gebrek was een truc die ik op veel terreinen toepaste: om de pijn van falen uit de weg te gaan besloot ik het spel stom te vinden.

Als je dat eenmaal besloten hebt, kun je niet terug. De ophef op school wanneer Nederland speelde, de landelijke gekte, het oranjegeschreeuw dat klonk uit alle open ramen van de verlaten straat waar ik eindeloos rondjes fietste, hopend op verlies voor mijn land en en een terugkeer naar het normale voor mezelf…

Toen ik eenmaal barman was: de hordes in de Warmoesstraat op weg naar mijn werk, en later in de avond dezelfde mannen, lam nu, die in polyester clubshirts hun verdriet aan mijn bar verzopen, hun onderarmen in gemorst bier en de vingers van hun verslagen handen hangend in de spoelbak.

Het sterkte allemaal mijn idee dat de mens iets nodig heeft om zich druk over te maken – om het even wat – en zo even verlost te zijn van de leegte in zijn leven.

‘Ik ken geen van die elf gasten,’ zei ik jarenlang als Ajax speelde. ‘Waarom zou ik me opwinden over wie er wint?’

Naarmate de privélevens van de spelers meer zichtbaar werden in de media werd ook duidelijk dat dit soort mannen en ik nooit aansluiting zouden vinden. Al wilden we.

Mijn vrienden pestten me met mijn afkeer, wat ook een vorm van aandacht is, waardoor ik me tijdens wedstrijden minder eenzaam voelde. Ik haalde bier, leegde asbakken en leverde kritiek op alles aan de sport, en zo was ik er toch een beetje bij. Een fase die twintig jaar zou duren.

Ik begon pas echt te kijken toen Nadim een jaar of vier was, en in een Ajaxshirt van zijn opa de eerste helft wilde zien (daarna was het bedtijd).

Mijn jongen sprong en juichte en zong medleys van Ajax- en Feijenoordliederen. Als er gescoord werd rende hij rondjes door de kamer. Dat deed hij tot hij doorkreeg dat je alleen bepaalde doelpunten hoort te juichen. Ik zat op de bank, Nadim tussen mijn benen, en besefte dat voetbal een manier voor hem was om erbij te horen. Om mee te kunnen rijden op de golven van emotie, om te voelen dat hij meetelde in zijn soort.

Ik zag een ongecamoufleerd verlangen naar een plek in de groep en werd erdoor uit mijn tent gelokt. Toen ik voor het eerst juichte bij een doelpunt keek ik onmiddellijk om me heen, maar niemand leek met mij bezig. Alle ogen waren op de buis gericht.

En zo, beetje bij beetje, begon ik voetbal te begrijpen. Gisterenavond gingen mijn vrienden kijken bij Arie thuis. Vanaf een uur of drie begonnen de Appjes, de foto’s van voorpret. De pesterijen voor Gil, die niet van voetbal houdt.

Ik Appte dat ik niet kon komen omdat ik dit blog nog moest schrijven, dacht aan de koppen van mijn vrienden, aan armen over schouders op Arjans ribfluwelen bank. Terwijl ik schreef besefte ik dat ik tegen Boris’ benen op het kleed wilde zitten, om bij elk doelpunt van Ajax een rondje te rennen. Het zou mijn coming out worden, het moment waarop ik met angst en beven mijn eerste stappen zette in het leven van een voetbalman.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.