Een tijdje terug nam ik een periode vrij van de horeca om mijn volle aandacht op het schrijven te richten. Omdat ik had uitgerekend dat mijn reserves me minstens twaalf maanden drijvend zouden houden, hield ik al het werk af dat niet met tekst te maken had.
Ergens halverwege dat jaar werd mijn eerste verhaal gepubliceerd in Tirade, en niet lang daarna mocht ik met het begin van wat Hier sneeuwt het nooit zou worden langskomen bij Van Oorschot.
De dingen leken op hun plek te vallen. Mijn boek zou worden uitgegeven – in de winkels komen te liggen – en alles zou veranderen.
Nu is het twee jaar later. Ik heb nog nooit zoveel in de horeca gewerkt als deze zomer. Mijn ochtenden gebruikte ik voor het afronden van mijn tweede boek, het redacteurschap van Tirade en het officemanagen van het bedrijfje dat Birre en ik samen hebben overgenomen. Tijd die niet naar werk (of korte, droomloze slaap) ging, was bestemd voor onze zoon Nadim.
De laatste weken hebben meerdere mensen me verteld dat ik er zo goed uitzie. Dat ik ontspannen lijk; vrolijker dan normaal. Het waren niet mijn vrienden, voor de vriendschap was weinig tijd deze zomer. Het waren gasten van de nieuwe zaak waar ik kook, en op wiens onpartijdige mening ik wel moet vertrouwen.
Zou het waar zijn? Heb ik drie banen – en bijna nul vrije tijd – nodig om gelukkig te worden?
Is het volle schrijverschap de dood voor mijn humeur?
Moet ik ophouden met verlangen naar de dag waarop ik nog maar één ding tegelijk hoef te doen?