Een van de eerste boeken die ik las toen ik aan een universiteit studeerde was vast niet toevallig Sir Karl Poppers De groei van kennis. In een vroeg hoofdstuk beschrijft Popper een mooie overwinning van het wetenschappelijk denken, van hypotheses, falsificatie en verificatie aan de hand van – ik meen – een Oostenrijkse kraamkliniek. De onbegrijpelijke sterfte door kraamvrouwenkoorts wordt door een arts-assistent heel heldhaftig naar een oplossing gedacht: langzaamaan, steeds mogelijkheden uitsluitend, komt de man erachter dat handen goed wassen voor ze in een bloedende vrouw te stoppen, helpt.
Op Amerikaanse films, waarin de aarde gered wordt door een sergeant die moedig genoeg is het tegen monsters op te nemen na, is er nauwelijks groter heroïek denkbaar dan die van de medicus die redenerend tot inzichten komt die levensreddend blijken te zijn. Hoe voor de hand liggend ze in retrospectief ook mogen lijken.
Daarbij zijn ziektegeschiedenissen fascinerend. Ook in het schitterende boek Ontregelde geesten van Douwe Draaisma val je van verbazing in verbijstering. Verhalen waar die van zijn grote voorbeeld Oliver Sacks bij verbleken. De geestesafwijking bijvoorbeeld dat iemand meent dat hij geen linker been behoort te hebben. Terwijl hij dat been wel heeft. En dat die overtuiging zover kan gaan dat het tot amputatie komt en dat die patiënt dan pas echt gelukkig is, want dan past zijn lichaam bij het beeld dat hij van zichzelf had. Of het verhaal van het syndroom van Capgras, waarbij de zieke meent dat iedereen in zijn omgeving vervangen is door een dubbelganger. Huiveringwekkend. Een echte extra kwaliteit van het boek is dat het een geschiedenis van de 19e eeuwse psychiatrie is.
Een ander weergaloze verzameling van ziektegeschiedenissen uit die tijd is de Psychopathia Sexualis: eine Klinisch-Forensische Studie van Richard Freiherrvon Krafft-Ebing – en ik voel dat ik je als lezer een beetje aan het verliezen ben. But you ain’t seen nothing yet. Zekere episodes, als die over een man die bij voorkeur masturbeert als hij op een begraafplaats uit een opgegraven lijk de ingewanden vist, behoren tot de tederste in hun soort. Waarom? Door de oordeelloosheid van de beschrijving. Krafft-Ebing kwam ze gewoon tegen in zijn praktijk, deze mensen met vreemde seksuele voorkeuren en beschreef hun geval, niet veel meer.
Dat de medische wetenschap enorme obstakels heeft overwonnen heeft is bekend, maar welke het waren minder. In The Emperor of all Maladies, A Biography of Cancer, vertelt Siddartha Mukherjee het verhaal van William Stewart Halsted, een Amerikaans chirurg die rond 1900 befaamd was om zijn radicale operatie van borstkanker, waarbij hij diepgravend te werk ging, conform de Latijnse stam van dat woord: tot in de wortel. Zeer omvangrijke operaties dus, waarbij soms maar een half mens overbleef. Halsted is een mooi voorbeeld van een waarschijnlijk goedbedoelende wetenschapper die niet op het juiste moment de juiste vragen heeft kunnen stellen. Zijn oplossing diep te graven werd deels gerechtvaardigd door zijn waarneming dat kanker vaak terugkwam na een operatie. En zijn suggestie dat er dus meer verwijderd moest worden had een redelijke grond, maar hij heeft te weinig getracht zijn hypothese te falsificeren. Mukherjee merkt droogjes op dat het in de helft van de gevallen een niet uitgezaaide kanker betrof, waardoor de grote operatie niet beter was dan een heel locale, bij de andere helft was wel van een metastase sprake en ging de operatie dus toch niet ver genoeg. Het was dus in alle gevallen teveel. Halsted zag dit niet omdat hij dingen niet wist die wij nu wel weten, maar ook om dat zijn status en zijn succes met hem op de loop gegaan waren. Hij durfde onvoldoende te twijfelen, en nam te weinig moeite om de resultaten kritisch te bekijken. Hij werd vereerd, zijn studenten zaten op de goede plek. Hij was autoritair en bracht geld op. Veel problemen die ook vandaag relevant zijn.
Maar het meest ontbeerde hij waarschijnlijk de vonk van inzicht die de wetenschap naar een volgend plan brengt. Want dat is het soms. Maar even vaak: volstrekt toeval. Zoals bij de latere nobelprijswinnaar Paul Ehrlich, de vader van de chemotherapie, tevens de ontdekker van het middel tegen syfilis en difterie, die zijn laboratorium op twee minuten afstand van een grote chemische fabriek had. Een fabriek die alle toen bekende chemicaliën in huis had, omdat deze fabriek gespecialiseerd was in het maken van verfstoffen voor textiel, een lucratieve handel tijdens het hoogtepunt van de industriële revolutie. En zo heeft de uitvinding van de katoenmolen behoorlijk bijgedragen aan de uitvinding van het principe achter chemotherapie.
Een nog fraaier voorbeeld van toeval in medische wetenschap is dat uit de gevolgen van het giftige mosterdgas dat in de Eerste Wereldoorlog voor het eerst gebruikt werd de conclusie kon worden getrokken dat dit gas het aantal witte bloedcellen dramatisch verminderde. In aangepaste doses een middel tegen de ziekte waarbij deze witte bloedcellen de overhand nemen: Leukemie.