Dit ben ik. Naast me zit mijn moeder. We pellen paaseieren. Achter de fotograaf, die mijn vrouw is, staat een pan asperges op het fornuis, en rechts buiten beeld speelt mijn vader op het kleed met onze zoon.
Er is niets bijzonders aan de personen in of buiten beeld. Bijna iedereen heeft of had een moeder, een partner, een vader, een kind. Schrijven over mensen om je heen zou om die reden oninteressant zijn. Exhibitionistisch, zelfs.
“Quisquis amat ranam, ranam putat esse Dianam,” commentte een bekende auteur van mijn eigen stal in reactie op een blog dat ik over onze zoon Nadim schreef. Hij zal niet de enige zijn die mijn stukjes te persoonlijk vindt.
Gezien Tirade – terecht, en niet in de laatste plaats door mij – wordt gezien als literair vakblad, heeft men bepaalde verwachtingen van haar redacteurs en de onderwerpen die ze kiezen. Zo zijn er mensen die de moeite nemen om me terecht te wijzen als mijn taalgebruik clichématig wordt, of me confronteren met een (zeldzame, al zeg ik het zelf) tikfout.
Goed, om te merken dat wat we naar buiten brengen met scherpe blik wordt opgenomen.
Inhoudelijk, echter, ben ik ervan overtuigd dat elk verhaal persoonlijk zou moeten zijn. Wat is er bijzonder aan een blog over Garcia Marquez als de lezer niet te voelen krijgt wat Marquez voor de schrijver van het stuk betekend heeft? Hoe kun je als auteur mensen raken zonder jezelf te laten zien?
Ik sta ervoor open het als een handicap te aanvaarden dat een stuk dat zo’n persoonlijke toon mist voor mij meestal niet te volgen is. De boodschap lijkt niet tot me door te dringen omdat er geen hart is dat de informatie draagt. Om iets over te brengen moet je eerst contact met me maken. Noem het cerebrale dyslexie.
Als een tekst te cerebraal wordt, overvalt me eenzelfde gevoel als op het gymnasium, waar ik me alle talen met gemak eigen maakte behalve het Grieks. Die symbolen… ik weet niet wat het was. Alsof die alpha en epsilon, maar vooral medeklinkers als de theta en de zeta niets met me te maken wilden hebben. Na een jaar las ik de woorden nog steeds letter voor letter, waardoor ik nooit aan de betekenis van een zin toekwam.
Als ik in mijn werk moet falen, laat het dan zijn omdat ik te persoonlijk schrijf. Omdat er zoveel hart in mijn verhalen sluipt dat ik terzijde geschoven word als zijnde larmoyant, dweperig of – schijnbaar erger – Amerikaans.
Mijn goede vriend Oscar Siegelaar vertelde me een tijdje terug dat hij de mate waarin een kunstenaar vernieuwend is belangrijker vindt dan of zo iemand aardig is. Er zijn meer mensen die zo denken. Grote vergissing, lijkt me.
Elkaar is alles wat we hebben, om mezelf maar eens te citeren.