Vriend Boris werd vijftig en Ari en ik waren de niet erg verrassende verrassingsgasten. Er kwamen vrienden zingen voor de deur en Boris’ zus schoof aan, maar het soort feestje waarvan Boris houdt kon nu dus effe niet.
Van mijn gewoonte Boris drank voor zijn verjaardag te geven kwam ik ook dit jaar niet los, maar gelukkig hadden Aar en ik ook vette Nikes voor onze hem. Stephanie had kaasfondue geregeld.
Ik ben op een dieet waarbij ik nauwelijks zetmeel mag, maar vrat me – het móést voor Boor, verdomme – zwanger aan in kaas verzopen stokbrood. Ik miste het mijn vriend te zien dansen: dat lange lijf met die lange armen in de lucht, die lok die voor zijn ogen flapt en die hij dan met twee handen terug omhoog blijft flappen.
Boris’ dochter is erg met make-up bezig, en ik dacht haar een plezier te doen door om gelakte nagels te vragen. Na een klein uur onderhandelen kwamen we haar beginprijs overeen en mocht ik mijn tengels op tafel leggen. Jacky bleek er goed in, binnen twee minuten zat de lak erop. Ik voelde me qua tijd voor geld een tikkeltje bekocht, maar strakke nagels had ik wél: om en om roze en paars.
Om half elf stonden Ari en ik weer buiten, want corona en oud. Ik trapte door een avond die als bijna-ochtend voelde naar huis en stortte daar naast B in bed. Een paar uur later werd ik wakker met Ada in mijn armen. Haar hete bonkige kleuterheid, de onrust. Toen ze wakker werd zag ze als eerste mijn nagels.
‘Ik wil ook van die mooie,’ zei ze, en porde B wakker. Voor alle echt grote wensen spreekt ze haar moeder aan. Later die ochtend lakte ik Ada’s nagels, óók om en om roze en paars. Ik fietste haar naar de crèche en ging op weg naar de rest van mijn dag.
Waar ik ook kwam: slager, groenteboer, uitgeverij: terwijl ik praatte keken ze alleen maar naar mijn vingers.
Ik ben gevoelig voor verlegenheid, maar verzet me daar óók altijd tegen. Alleen als ze me vragen waarom ik gelakte nagels heb, dacht ik, leg ik het uit.
Er waren mensen die het vroegen, maar veel meer die er geen woord over zeiden. Die avond gaf ik les aan tien studenten. Iedereen keek naar mijn nagels, maar een vraag daarover kwam er niet.
Wat ik in hun ogen las – dit is weerlegbaar en supersubjectief – was dat als Gilles iemand was die zijn nagels lakte, of als hij dat sinds de vorige les geworden was, dat dat dan oké was. Dat dit gewoon moest kunnen.
Een soortgelijke ervaring was het twaalf jaar terug, toen ik mijn snor liet staan.
Omdat het niet van eten was gekomen haalde ik na de les een snack bij een loket. Het meisje dat mijn geld aannam – jong, verzorgd, Hindoestaanse achtergrond – zei dat ik erg mooie nagels had.
‘U heeft erg mooie nagels, meneer,’ zei ze.
Ik bedankte haar en bloosde omdat ik niet zo vaak meer complimenten krijg.
Nu is de lak van Jacky bijna weggesleten. Het voelt als wennen aan een tatoeage: je bent gewend als je gaat nadenken over een nieuwe.