De Duitsers hebben er een machtig woord voor dat geen equivalent kent in het Nederlands: Vergangenheitsbewältigung. Daarmee wordt het proces aangeduid waarmee een staat of volk in het reine tracht te komen met zijn foute verleden. De eerste stappen hierin vormen het onderzoek naar en de erkenning van de grootschalige misdaden die vanwege een politiek ideaal of uit een overheersingpositie zijn bedreven jegens een ander volk. Zo’n bekentenis te moeten doen is pijnlijk en beschamend. De volgende stap bestaat uit nederige excuses aan de slachtoffers of hun nabestaanden. Daarmee zijn de voorwaarden vervuld voor een verzoening tussen de voormalige agressor en het volk dat onder deze misdaden heeft geleden. Het is gebruikelijk de vrede met een schadeloosstelling – een zoengeld – te bezegelen. Dit geeft niet alleen genoegdoening aan het gekwetste volk, maar houdt ook een loutering voor de agressor in. Men heeft de fouten van het verleden ingezien en neemt er afstand van; men is doordrongen geraakt van het besef dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Het verleden is aldus overmeesterd.
Het is natuurlijk geen toeval dat juist de Duitsers zo’n klinkende term hebben gemunt. De misdaden van het nationaalsocialisme zijn ongeëvenaard. De toenmalige Duitse en Oostenrijkse generatie die ze bedreef of die er op een of andere manier medeplichtig aan was, wilde er eigenlijk niets van weten. Totdat de naoorlogse generatie vragen over dit belaste verleden begon te stellen en, na eigen onderzoek, met grove beschuldigingen kwam. De speelfilm Die bleierne Zeit (1981) van Margarethe von Trotta geeft een beklemmend beeld van dit conflict tussen zwijgende ouderen en verbijsterde jongeren. Het moet gezegd dat de naoorlogse generaties in Duitsland (van Oostenrijk weet ik het eerlijk gezegd niet) de misdaden van hun ouders en grootouders in het Derde rijk voor het voetlicht hebben gehaald, en dat ze met de nodige pedagogische inspanning dit gruwelijke verleden min of meer hebben kunnen temmen. Gelijktijdig ijverden de Duitse leiders sinds de jaren ’50 voor een Pax Europeana en betaalden voor de verwezenlijking hiervan dikwijls meer dan andere deelnemende staten.
Nog ieder jaar wordt het Nederlandse slachtofferschap van de Duitse agressie met veel overgave en sereniteit herdacht. Behalve deze collectieve nagedachtenis in de vroege meimaand is er de Indische dodenherdenking die medio augustus wordt gehouden en waarin men alle Nederlandse slachtoffers (militairen, burgers) van de Japanse bezetting en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd eer bewijst. Vreemd genoeg lijkt het sinds enkele decennia alsof dit herdenken in mei en augustus nog intenser en rouwmoediger geschiedt dan eerder al het geval was. Alsof dat verleden meer nabij komt in plaats van dat het langzaam wegdrijft.
In schril contrast hiermee staat de verwerking van het Nederlandse daderschap op het wereldtoneel der historie. In de jaren 1946-1950 trachtte Nederland haar vooroorlogse rol van koloniaal overheerser in Indonesië te hernemen. Door de oproerige Indische archipel met een grote troepenmacht andermaal te pacificeren. Op regeringsniveau sprak men liever van ‘politionele acties’ om te benadrukken dat het een campagne betrof om ‘rust en orde’ in de kolonie te herstellen, tot heil van de bevolking en herstel van de cultuurondernemingen. In praktijk echter ontbrandde een in hevigheid wisselende veroveringsoorlog die door Indonesische strijders met een afmattende guerrilla werd beantwoord. Tijdens die militaire campagne zijn er van Nederlandse zijde links en rechts oorlogsmisdaden bedreven. In de zestig jaar na de officiële onafhankelijkheid van Indonesië zijn deze wanpraktijken herhaaldelijk aan de orde gesteld, hetzij door berouwvolle Nederlandse oud-militairen of door journalisten. Dat leidde dan tot kortstondige opschudding in de bladen of op tv, en daarna werd het weer akelig stil, zonder dat de hele toedracht en reikwijdte van deze sinistere episode werd uitgezocht en voor het voetlicht gebracht.
De laatste pijnlijke eruptie van dit oorlogsleed deed zich dit jaar weer gelden. Op West-Java ligt een desa die in de oorlogsjaren Rawagedeh heette. De naam van het dorp betekent ‘groot moeras’. Een Nederlands legeronderdeel van dienstplichtigen overviel het dorp tijdens een campagne in 1947 met veel vuurkracht. Dat leverde een hoop dodelijke slachtoffers op onder de desalieden. En toen men het had veroverd, volgde direct een serie standrechterlijke executies van groepen tegelijk, jongeren inbegrepen. De nabestaanden claimen dat er in totaal 413 slachtoffers zijn gevallen door deze Nederlandse oorlogsmisdaad, en ze willen na al die jaren weleens een schadevergoeding zien voor dit gruwelijk leed hun aangedaan.
Over dit bloedbad en een reeks andere militaire misdrijven binnenkort meer.
*) Illustratie linksboven: een Nederlandse militair ondervraagt Indonesische gevangenen.