Zoals Nederland het mooist is vanaf het water, zo is Amerika het mooist vanuit de auto. In al zijn majestueuze varianten trekt het landschap – woestijn, eindeloze bossen, rotspartijen, meren en rivieren – met een behapbare snelheid van 70 mijl per uur aan je voorbij. Tenminste, dat heb ik me laten vertellen, want tot nu toe heb ik onze road trip door het diepe zuiden voornamelijk slapend doorgebracht, hangend als een trekpop in de veiligheidsgordels van onze Jeep. Ik schrik pas wakker als we ergens stoppen.
We zijn op reis met vriend A., die altijd lekker ruikt en van tevoren voor iedere tussenstop niet alleen een passende outfit, maar ook de beste restaurants en steeds de perfecte slaapplaats heeft uitgezocht. In Lafayette, Louisiana, logeerden we bij een Frans echtpaar dat ons een tas met sinaasappels uit eigen tuin meegaf. In New Orleans trokken we nette jasjes aan en aten we turtle soup in the Commander’s Palace, met echte stukjes schildpad. Steeds als één van ons even van tafel ging, origamiede de ober snel een fleur-de-lis van ons servet.
In Vicksburg, Mississippi, overnachtten we in een hemelbed bij gastvrouw Mary, een grijze Southern Belle wiens Corners Mansion Inn volgens eigen zeggen een strategische sleutelrol in de Amerikaanse Burgeroorlog had gespeeld.
“Abraham Lincoln himself said that if the North had conquered this very house, the war would have been over within days”, lalde Mary na een tweede fles Chardonnay op de veranda. Haar bril was van haar neus gezakt en ik bespeurde spijt in haar stem. De volgende ochtend gaf ze een rondleiding langs oude familieportretten, een kanon in de hal en een schaakbord met noordelijke en zuidelijke stukken in plaats van witte en zwarte. Bij het afscheid maakte de huisslavin – pardon, de hulp in de huishouding – een groepsfoto met Mary tussen ons in op de schommelbank. “I think it’s so great you boys got married”, fluisterde ze in mijn oor. Dat dan weer wel.
Onderweg naar Clarksdale, ooit het Mekka van de Delta Blues, liggen grote balen geplukte katoen als manshoge sushirollen op een rij in het veld. Oogsttijd. Witte pluisbollen dwarrelen in het licht van de koplampen over de weg en langs de berm, alsof het net heeft gesneeuwd. Op de iPhone van A., die via Bluetooth op de autoradio is aangesloten, zoek ik Mississippi Goddam van Nina Simone op.
In Clarksdale, tussen de autowrakken en dichtgetimmerde winkelpanden lopen we van ons hotel naar Ground Zero, het blues-café van Morgan Freeman. Gesloten. We zijn de enigen op straat. Iemand schreeuwt naar ons en meteen baal ik ervan dat we niet met de auto zijn gegaan. Onze Jeep heeft een panic-button.
Hoe verder we in de haarvaten van the Deep South doordringen, hoe ongemakkelijker ik me bij mijn eigen blankheid voel. Hier is de Confederate flag – de swastika van Amerika – nog overal aanwezig; op koffiemokken, in tuinen, op honkbalpetjes, in witte hoofden en harten. De oorlog is hier nooit weggeweest.
_________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.