“Hij loopt veel over straat hè?” informeerde mijn moeder vroeger wel eens bij mijn studentenvrienden in de hoop dat ze iets loskreeg over mijn nieuwe leven in Amsterdam. Het klonk hoeriger dan ze vermoedelijk bedoelde, maar inderdaad, ik liep graag over straat. Nog steeds trouwens.
Volgens mijn stappenteller leg ik gemiddeld 7,2 kilometer per dag af. In Amsterdam is dat wat meer; in Austin, waar alles mijlenver uit elkaar ligt en ‘t nu al dertig graden is, wat minder. Hier neem ik de bus naar de supermarkt.
Om de lichaamsbeweging doe ik het niet. Ik loop over straat om te zingen. Binnen hou ik me in uit angst voor geluidsoverlast, maar buiten laat ik mijn schaamte varen en zing ik voluit wat in me opkomt. Met pathos. Gegeven een vlak wegdek gaat het op de fiets eigenlijk nóg lekkerder, al ben je overal zó vlug dat je niet in een enkele rit een heel album kunt afwerken. Dat vind ik een nadeel.
Soms, bij agressieve voorbijgangers, fluit ik voor de veiligheid een deel van de melodie, maar over het algemeen zing ik dwars door eventuele ergernissen heen. Ik schaam me niet voor die paar valse noten en al helemaal niet voor mijn zonnige aard.
In Austin ligt dat anders.
Hier ben ik stiller. Er zijn te veel sociale valkuilen, te veel fouten om te maken. Laatst op een karaokefeestje bij vrienden durfde ik niet mee te doen, puur omdat alle aanwezigen een veel directere band met de muziek leken te hebben: de country, de folk, iedereen is hier een beetje Johnny Cash. Dan hang je er als Zaankanter toch een beetje bij.
In Nederland kan ik me best een paar regels onzin-Engels veroorloven, maar hier hebben ze dat meteen door. Dat betekent sowieso dat alle nummers uit mijn basisschooltijd – Hopelessly Devoted to You, Bowie, Blondie, Off the Wall en al die andere liedjes die ik destijds als louter fonetisch gewauwel heb onthouden – afvallen voor openbaar straatgebruik, want aan zo’n diepe geheugengroef valt onmogelijk te ontkomen.
Ook als je de tekst wel kent, moet je oppassen met wat je zingt. Het nummer My Dick van Mickey Avalon (2006) bijvoorbeeld, heeft een heerlijke hook waar ik geen genoeg van kan krijgen. Ik ken de tekst uit m’n hoofd en zou ‘m in Amsterdam zonder enige gêne over de gracht schallen, maar hier kijk ik wel uit. Hier betekent het ook echt iets.
Mijn meest recente angst is cultural (mis-)appropriation, ik ben er al eens eerder over begonnen: het toe-eigenen van elementen uit de ene cultuur door de andere cultuur tot ongenoegen van die ene cultuur. Laatst lag Bruno Mars onder vuur omdat hij zwarte muziek maakt terwijl hij zelf Filipijns/Porto Ricaans/Joods is. In dat geval kan ik m’n bek hier al helemaal niet meer opentrekken. Ik ken bijna alleen maar zwarte muziek.
Misschien ligt het aan mij en voel ik me nog te veel een outsider. Misschien ervaar ik onbehagen dat er niet is. Austin is ruimdenkend. Ik leef hier in een multiculturele bubbel vol hoogopgeleid begrip voor onderlinge gevoeligheden en individuele eigenaardigheden. En toch ben ik stiller. Of misschien juist daarom.
________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.