Gie belt op het moment waarop ik de voordeur achter me dichttrek en ik neem op. Er rolt wind over de lijn, gestommel, buitensmonds gevloek. Zo beginnen onze gesprekken altijd, omdat hij me steevast belt als hij op de fiets zit, ergens naartoe wandelt, of een trein moet halen.
Onze vriendschap vindt sinds twee jaar plaats tussen de bedrijven door. Een van ons beiden heeft altijd haast en is ergens naar onderweg. Vroeger was hij dat vaak, maar de laatste tijd ben ik het die even bij wil praten en hem tussen de leemte van twee afspraken belt. Laatst grapten we dat het bijna lijkt alsof we volwassen zijn geworden, van de een op de andere dag. En dat het ons maar matig bevalt. Het is al ruim een half jaar geleden dat we elkaar hebben gezien, maar we bellen elke week.
‘Sorry,’ mompelt Gie, ‘ik werd net bijna doodgereden door een scooter. Waar hang jij uit?’ zegt hij nu iets luider, om boven het stormachtige weer uit te komen.
‘Ik fiets naar de kroeg,’ roep ik, omdat het bij mij ook waait. ‘Sorry, die kutwind.’
‘Sterkte,’ zegt hij. Gie weet dat ik tegenwind haat.
‘Jij?’ vraag ik.
‘Afspraakje. Leuke meid, denk ik. Het is een vriendin van Soof.’
Soof is zijn ex, met wie hij twee maanden terug uit elkaar ging. Ik weet nu al dat ons volgende gesprek zal gaan over hoe faliekant deze date zal mislukken, maar omdat hij dat ook al weet, toch onderweg is, en het nu toch al te laat is om hem om te praten, wens ik hem succes. Vrienden steunen elkaar ook in mislukkingen.
We praten wat bij over onze week, Gie loopt leeg over zijn coschappen en ik klaag wat over mijn alledaagse tekortkomingen. Gie heeft een onmogelijke arts met wie hij de komende weken is behept en die hem de hele tijd denigrerend de maat neemt, ik foeter op een meisje, met wie ik het af wilde kappen, dat nu zelf het contact heeft verbroken waardoor het voelt alsof ik gedumpt ben terwijl dat niet zo is.
De verstandhouding die we hebben is de laatste tijd vooral gebaseerd op klagen, en daar klagen we dan ook over. Ik ben vergeten mijn telefoon aan het infuus te leggen, dus ik zeg Gie dat we snel moeten zijn, omdat het ding straks uit gaat vallen. Ook daar klaag ik weer over.
Het is wel een fijn, geruststellend soort klagen: de een zeurt over iets, de ander zegt bemoedigende woorden, dan jeremieert de ander weer, en dan roept de een weer iets opbeurends. Het werkt, voor ons in ieder geval.
Ik zet mijn fiets in een straatje, verbaas me over het donker dat al is ingetreden en stoor me aan de motregen die valt. Even verderop schuil ik even onder een luifel. De wind is hier gaan liggen, dus hoor ik nu pas hoe hard het suizen door zijn microfoon in mijn oortjes waait en hoe zacht de regen op het doek van de luifel roffelt.
‘Of het een beetje gaat, vroeg ik,’ roept Gie omdat ik even niet oplet, en vloekt weer. ‘Godver, wacht even, die wind. Ik duik even een zijstraatje in, ze wacht maar even.’ Na een paar seconden ruis en gestommel valt er een deken van stilte over ons gesprek.
‘Ik vroeg dus,’ gaat hij verder, ‘of het een beetje met je gaat?’ Ik knik, uit gewoonte, omdat ik altijd knik als iemand dat aan me vraagt. Dat doe ik blijkbaar zelfs als ik met iemand aan het bellen ben.
‘Het gaat. Geen zorg, hoor. Ik heb het druk, mooie dingen. Ik was laatst voor het eerst in hele lange tijd dankbaar, zelfs. Maar ik schiet op sociaal vlak zo tekort, heb ik het gevoel. Ik zie mijn dierbaren veel te weinig en laatst was ik in eens bang dat de mislukte relaties die achter me liggen zo zwaar gaan drukken op iedere nieuwe, dat het bij voorbaat al gedoemd is te klappen. Snap je? Maar misschien moet ik ook gewoon een nacht goed slapen.’
‘Een nacht goed slapen lijkt me een uitstekend idee,’ stelt Gie. Ik steek een sigaret op en hoor vier seconden later hoe hij hetzelfde doet. ‘Na vijf biertjes naar huis, zo!’ beveelt hij. Ik mompel iets onverstaanbaars.
‘Ik heb het gevoel dat ik tekortschiet, sociaal gezien, weet je,’ ga ik verder. ‘Dat ik zo erg tekort schiet, dat ik me onmogelijk later nog zo op kan rekken om de afstand die ik nu laat vallen weer te overbruggen.’
Het is even stil. Windstil. Dan hoor ik hoe Gie een diepe teug adem neemt.
‘Ik denk dat je niet te veel druk op jezelf moet leggen. Dat je –’
Nu valt er volledige stilte over de lijn, als ochtendnevel boven een weiland. Mijn telefoon reageert nergens meer op. Hoe hard ik ook vloek, het scherm blijft zwart.
Tekortschieten, denk ik. Hoe klein of groot ook.