The Masks of Love – Alden Nowlan
I come in from a walk
With you
And they ask me
If it is raining.
I didn’t notice
But I’ll have to give them
The right answer
Or they’ll think I’m crazy.
‘Een brief bloost niet,’ schreef Cicero ooit, en zo’n 2100 jaar later, in 2005, kreeg ik mijn eerste liefdesbrief, die met deze woorden begon. De jongen die hem schreef had de zes kantjes tellende brief in zijn eau de cologne doordrenkt, zodat ik tijdens het lezen van de brief enigszins misselijk werd, hoewel ik ook verheugd was, wie liefdesbrieven ontvangt telt immers mee, in ieder geval in mijn 15-jarige romantische wereld van poëzie lezen en veldbloemen plukken, hoewel hij, toen ik hem ermee confronteerde, glashard ontkende. Ik denk dat de brief nog steeds ergens op mijn kinderkamer in Zaltbommel naar hem ligt te ruiken. Hij was mijn eerste vriend die trouwde, maar ik was niet voor de bruiloft uitgenodigd.
Zelf bloos ik wel heel hevig – al zij het niet vaak. De laatste keer dat ik me herinner hevig te hebben gebloosd was een aantal maanden terug, op een eerste afspraakje. Ik was nogal van slag er over, mijn relatie was nog niet zo lang uit en ik dacht niet dat ik zoiets zo snel alweer zou kunnen. Toen ze me op kwam halen was alles nog oké, toen we een café binnen gingen en iets te drinken bestelden klom het schaamrood al snel mijn kaken langs, om vervolgens een goede tien minuten te blijven zitten. Ik zei maar dat ik het heel warm had – het was midden in de winter, dus dat was onzin. Later op de avond viel ik flauw en brak mijn neus.
Van de week kreeg ik voor het eerst rozen, daarna voelde ik me een moment lang volwassen, alsof ik opnieuw eindelijk mee was gaan tellen, hoewel het op dat gebied ook helemaal niet hielp, en ik bleef gewoon doorgaan met onverstandige keuzes maken, maar dat is niet waar, ik ben zorgelijk maar verstandig aan het worden.
Gesprek:
“(…) willen dat liefde niet bestond, dan zouden we haar ook niet missen. Zoals men in de jaren ’50 ook nooit internet miste, niet nerveus op z’n nagels zat te kauwen als 3G er een dagje uit lag.”
“Dat is niet waar. Als liefde niet bestond, zouden we wel iets anders verzinnen om ons druk over te maken, haar plaats te vervangen. We zouden onze harten breken in vriendschappen.”
“Ja, maar dat zou toch minder erg zijn. In vriendschappen ben ik heel goed, als het om liefde gaat ben ik altijd teveel. Ik ben ook altijd degene die op een eerste afspraakje ladderzat probeert te worden, terwijl de ander dan heel verstandig nog een colaatje bestelt, omdat ze de dag erna moeten werken ofzo. Ik bedoel, ja, ik denk dan, ik heb morgen heus ook wel wat te doen, maar hallo, wij hebben hier mogelijk eeuwige liefde te pakken, het mag best een beetje gezellig zijn.”
De dromen zijn terug waarin een anonieme groep mensen mijn lichaam doorzeeft met tientallen minuscule kogeltjes. In paniek vergeet ik wat het alarmnummer is en begin aan een lange verdwaasde tocht naar de dichtstbijzijnde EHBO-post, waarvan niemand weet waar die is. Maar vannacht begonnen de bloedende hagelpuntjes op mijn ledematen, mijn buik, na lang tevergeefs rennen en struikelen vanzelf te helen, de kogels dreven zichzelf naar mijn huidoppervlak, het leven keerde terug, en ik hield hagel in mijn handen – hagel!