In het eerste seizoen van de legendarische MTV realityserie The Osbournes gooit Sharon Osbourne een hele ham en een aantal bagels, zo hop, over het hek, de tuin van de buren in. Sharon vindt dat hun muziek te hard staat. Na een kort gesprek aan de deur – “shut the fuck up, you middle-aged something or others” – lijkt het gooien van voedsel voor de vrouw van heavy-metal legende Ozzy Osbourne de enige oplossing. Sharon neemt een aanloopje en werpt. Ze is klein, haar lichaam is knokig en beschikt over kippenkracht, maar na die aanloop liggen de ham en de bagels wel op het gazon van de mensen die naast hen wonen. De camera volgt de hele beweging, zoomt uit, zweeft het hek over, zoomt in op de bagels en de ham. Er wordt terug gesneden naar het gezicht van Sharon. Ze haalt haar schouders op en zit even aan haar kortgeknipte, rood geverfde haren.
*
We hebben bier en wijn op. De Brusselse kroeg is rumoerig. Mensen dansen op oude R&B hits. De barman knipt de lichten aan en uit op het ritme van de muziek. Donker, licht, donker, licht. De mensen juichen. Ik ben een weekend in Brussel met leeftijdsgenoten. Afgelopen zomer waren we twee weken op schrijfresidentie in Parijs. Mijn verkering is net uit en ik wil mijn ouders er de schuld van geven. Zoals ik ze al jaren de schuld geef van de rommel die ik maak.
‘Ben je in therapie,’ vraagt een collega-schrijver met wie ik aan tafel zit.
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik geloof er niet in.’
Ik pluk aan mijn bierviltje.
‘Ik ga wel. En soms huil ik dan gewoon heel veel.’
‘Ik huil niet,’ zeg ik, ‘ja, soms. Onder de douche.’
‘Je schrijft niet veel over persoonlijke dingen.’
Ik schud mijn hoofd, zeg dat ze ongelijk heeft en sla gecontroleerd met mijn vuist op tafel. Ze kijkt me aan of ik een aangereden hert ben. Mijn keel is droog. We bestellen meer bier, we drinken om te kunnen praten.
*
Als ik denk aan mijn schrijven in combinatie met mijn ouders, denk ik aan Sharon Osbourne en het moment dat zij die ham over de schutting gooit – de bagels was ik alweer vergeten, die heb ik moeten Googelen. Ik gooi, zij zijn de ham. De buren het publiek. Het is onvermijdelijk dat er een keer een verhaal verschijnt waarin mijn vader en moeder een grote rol spelen. Voor mij als onderzoekend schrijver is er een onontgonnen goudmijn aan informatie en feitelijkheden. Ik voel het aan alles. Hun ontmoeting is prachtig: mijn vader opent stiekem de deur van de kroeg voor mijn moeder, die eigenlijk niet meer naar binnen mag; ze beginnen samen een antiquariaat dat de eerste economische crisis niet overleeft; mijn vader verliest zijn vader als hij vierentwintig is, een avond na de finale van de Champions League.
Je zou de ham van Sharon kunnen zien als metaforische vuile was. En die vuile was, is dan het schrijven over mijn ouders. Een gebied met een groot hek eromheen, een Area 51, geblurred op Google Maps. Maar, om maar antwoord te geven aan mijn collega-schrijver: als ik achter mijn bureau zit en schrijf, zie ik de verhalen waarin mijn ouders voorkomen gewoon als de kleren zelf. Ik ben bang, maar op hetzelfde moment onbevreesd om over hen te schrijven. Anekdotes en situaties worden stukken stof die ik aantrek om vervolgens mee naar buiten te lopen, de straat op. Ondergoed, een jeans, een blouse en een bomberjack; ik toets ze in de wereld waarin ik rondloop, waarin ik iets te vertellen wil hebben. Ik houd de gebeurtenissen tegen het licht. Het zijn kledingstukken waarin ik zweet, waar ik eten op mors, waarin ik me comfortabel of ongemakkelijk voel. Er komt een extra laagje op naarmate ik ze draag, ze zich perfect om mijn lichaam wikkelen. Wat niet lekker zit, laat ik in de kast liggen. Als ik de kleren uittrek, ontdoe ik me van de verbinding tussen mijn lichaam en de stof. Ik loop weg van mijn bureau. Ik print de tekst uit. Ik kijk naar de kleren als ik ze in de machine doe. Ik zie hoe het textiel ronddraait tussen het water en het wasmiddel. Ik zie hoe alles weer schoon wordt. Mijn schrijven is in iets wonen, iets dragen en er dan van een afstand weer iets afhalen. De redactie is de wasbeurt. Ham gooien, strak in de camera kijken en mijn schouders ophalen. Dat is therapie.
—-
Lisa Weeda (1989) schrijft, maakt literair programma bij Mooie Woorden in Utrecht, is co-host bij de literaire podcast Ondercast, geeft les en workshops. Haar werk verscheen onder meer in Das Magazin, De Titaan, op De Optimist en Hard//Hoofd. Lisa is onderdeel van het Slow Writing Lab, het talentenprogramma van het Nederlands Letterenfonds. In november verschijnt haar chapbook ‘De benen van Petrovski’ bij Literair Productiehuis De Wintertuin.
Foto: Masha Bakker