Weer in Italië. Toscane dit keer. Het huis ligt tussen beboste heuvels en hellingen met olijfbomen en wijngaarden. In de tuin groeien kersen, peren, pruimen, abrikozen, druiven en vijgen. Naast een struik salie staat een perk met rozemarijn. Her en der liggen moestuintjes met tomaten, courgettes, bonen, snijbiet, peultjes, selderij en artisjokken. Ik loop de hele tijd al die luchtjes op te snuiven.
Halverwege mijn verblijf drentel ik rond het middaguur het weggetje af, op zoek naar verlossing van een kater die het resultaat is van een uitbundig avondje – gloeiend gas in de schedel, een zure binnenzee die rond de ingewanden klotst. De berm staat vol met klaprozen, margrieten en wilde venkel. Ik ga links een helling met olijfbomen op en loop over de rode aarde. Hitte. Krekels natuurlijk. Zo nu en dan komen er kleine straaljagerformaties met gierzwaluwen over. Ten slotte kom ik op een punt dat uitzicht biedt. Rondom deinen de heuvels. Bossen, olijfbomen, wijngaarden, een boerenhoeve met cipressen. In de verte worden de heuvelrijen blauwig. Boven dat alles een wolkenloze hemel.
Het is de schoonheid van een jonge vrouw uit een oud geslacht. En zo behandelt ze me ook. Ze laat zich zonder gêne bewonderen maar gunt mij niet meer dan een vluchtige blik. Haar oordeel is loepzuiver: een bleke man, zweet op bovenlip en voorhoofd en bij vlagen misselijk, maar desondanks idioot gelukkig – dankzij haar.