Sla een willekeurige inleiding in de filosofie open en je zult altijd op hetzelfde oorsprongsverhaal stuiten: men begon zich te verwonderen en vanuit die verwondering werd de wijsbegeerte geboren. We zien dit voor het eerst in Platos Theaetetus – een dialoog tussen Socrates, Theaetetus en Theodorus waarin de vraag ‘Wat is kennis?’ centraal staat. De verwondering wordt hierin gevierd als een staat die gelijk staat aan de sleutel tot ware kennis. Min of meer vanaf dit moment (dat is circa 369 BC) is de verwondering eigenlijk de dienstmaagd van de filosofie: ze zet het denkproces over een bepaald object of fenomeen in beweging en wordt van de hand gedaan zodra de filosoof hierover Ware Kennis heeft vergaard. Dit Platoonse verhaal dat de verwondering – thaumazein – onlosmakelijk met filosofie en kennis verbindt, is dan ook vrijwel zonder onderbreking herhaald in de wijsgerige traditie. Aristoteles, Descartes, Hegel, Kierkegaard, Heidegger, de lijst gaat maar door – allemaal geloofden zij in de kracht van de (weliswaar gematigde) verwondering om de filosoof op het goede spoor te zetten.
Dit is hoe ik kennis heb gemaakt met het concept verwondering. En ik begon hier niet heel lang geleden mijn vraagtekens bij te zetten. Was de verwondering misschien bestemd voor iets groters dan het bijstaan van filosofen in hun vaak megalomane kennisconstructen en alomvattende theorieën? Hadden die filosofen zich allemaal écht verwonderd, of verzonnen ze dat er later bij? En wat was er open aan een verwondering die graag zo snel mogelijk moest worden gesloten, vervangen voor hardnekkige categorisatie, logische definities en axioma’s? De conceptuele verwondering waarover ik in de schoolbanken leerde, stond ook zo ver af van een intuïtieve verwondering die ik zelf eerder associeerde met ontvankelijkheid, kinderlijkheid en kunst, dan met op kennis beluste wijsgierigheid. Een verwondering die er altijd is geweest, maar soms, als ik naar mezelf en om me heen kijk, steeds meer naar de achtergrond lijkt te verdwijnen.
Sinds enige tijd heb ik me verdiept in alternatieve verhalen die rond gaan over de verwondering. Wat kan ze nog meer voor ons betekenen en waar is ze toe in staat? In de feministische filosofie vond ik enkele denkers die met haar een ander, meer concreet en maatschappelijk geëngageerd doel voor ogen hadden. De Franse Luce Irigaray, bijvoorbeeld, haalt de verwondering uit het rijk van de epistemologie, om haar in de ethiek flink aan het werk te zetten. Volgens haar kan de verwondering als een soort relatie-modus dienen en een manier van relateren mogelijk maken waarbij we ontvankelijk kunnen zijn voor de ander, in plaats van deze te objectificeren, ons toe te eigenen en/of in een hokje te plaatsen. Gesimplificeerd voorbeeld: ik zie iemand die anders is dan ik (Irigaray betrekt dit voornamelijk op het sekse-verschil, maar het is niet moeilijk om dit verhaal toe te passen op welk anders-zijn dan ook). In plaats van die ander vrijwel direct te ‘kennen,’ of misschien zelfs te veroordelen en vanaf dat moment elke manifestatie van die persoon in een vastomlijnd kader te plaatsen, blijf ik open en laat ik me alsmaar opnieuw door haar verrassen.
Een andere functie van de verwondering komt naar voren in The Politics of Emotion [2004] van feministisch filosoof Sara Ahmed. Hierin besteedt zij enkele pagina’s aan de verwondering en hoe het haar in aanraking bracht met feministisch gedachtengoed: pas toen ze zich begon te verwonderen over de status quo op het gebied van bepaalde ongelijkheden in de samenleving, racisme, seksisme, enzovoorts, besefte ze dat wat is, eens anders is geweest. En nog belangrijker: niet altijd zo hoeft te blijven. Voor haar brengt de verwondering de geschiedenis van de stand van zaken aan het licht, en zet zij aan tot verandering.
De ethische, maar vooral ook urgente dimensie van de verwondering werd voor mij op een weer andere manier duidelijk toen ik in aanraking kwam met het werk van filosoof Catherine Malabou d.m.v. YouTube en haar boek Self and Emotional Life [2013]. Met behulp van recente neurologische bevindingen waarschuwt zij voor een algeheel verlies van het vermogen om ons te verwonderen. Voor Malabou betekent dit dat we onverschillig worden tegenover de wereld – een gevaarlijke staat waarin we onbezorgd en gevoelloos door het leven gaan, met een angstaanjagend gebrek aan empathie. De verwondering is hier het primaire ‘affect,’ dat ons in de eerste plaats in aanraking brengt met de ander in onszelf, en daarna met de wereld en alle verschillen om ons heen. Ze is voor Malabou de voorwaarde voor alle andere gevoelens en wanneer ze weg is, wanneer een mens niet meer ‘verwonderd’ en geraakt kan worden, rest er slechts een gevoelloos denken dat niet in staat is tot ethische keuzes. Het resultaat is een soort ‘disaffectie,’ een volgens Malabou om de hoek loerende politiek van onverschilligheid.
Deze non-gemoedstoestand is vervolgens ook nog eens de perfecte toestand voor het voortbestaan van de huidige neo-liberale maatschappij. Die teert namelijk op onverschilligheid, en op lamheid van mensen die zich niet geroepen voelen om iets te veranderen aan de sociale ongelijkheden die een dergelijk systeem genereert. Steeds meer geloof ik nu in het belang van verwondering. Maar hoe houden we haar bij ons, of vinden we haar terug? Dan kan ik misschien wat verwonderingspropaganda o.l.v. Wonder Woman op touw zetten voordat het allemaal al te laat is. Want de laatste mens van Nietzsche, die verwondert zich natuurlijk niet.
______________________________________________________________________
Amarantha Groen (1989) publiceerde in Tirade, de Brakke Hond, Meander, Met Andere Zinnen, Krakatau, Daidallein, en Op Ruwe Planken. In juni blogt ze iedere zondag op Tirade.nu.