Het in vierkanten verdeelde raam geeft het Friese veld een bril om door te staren.
Ik kijk terug, over de rand van mijn laptop. Hoe mooi de lucht hier ook open strekt tot de huisjes in het dorp tweehonderd meter verderop, klein en rechthoekig als het escapeknopje op mijn mac, ik mis mijn New Yorkse uitzicht: een brandtrap en een naakte overbuurvrouw met een voorliefde voor Japanse cartoons. Of Chinese. Ik noch mijn verrekijker ziet het verschil.
De leugen is alweer getikt voor ik weet wat überhaupt waar is. Is er werkelijk sprake van missen? Niet echt. Na de afvallucht in een broeierig Brooklyn, is het gemakkelijk om de geur van nat hout in dit slecht geïsoleerde huis lief te hebben. Het wijdse veld is groen met geschoren strepen, bereden door een boer en zijn traktor. Het is anders dan de bleke billen van mijn buurvrouw, maar het is niet slecht. Het heeft bovendien zo weinig met wat was te maken, dat het nu en het zopas geen enkele vergelijking verdienen.
Alleen met overdreven wilskracht is in de bruine vegen op het omgewroete veld een roestige, zigzaggende brandtrap te bekennen. Maar zo’n krampachtig zoeken naar een poëtische, hermetische overeenkomst is een belediging voor de werkelijk vrije, spontane associatie (van het soort dat je overvalt en verrast in eenheid. Van het soort dat een seconde vertrouwen schept, dat alles precies zo is als het zijn moet).
De krampachtig bedachte link tussen het Friese veld en Brooklyn is slechts een gevolg van mijn geheugen, dat altijd achterloopt op de werkelijkheid. Overal ter wereld kan een thuis zijn, elk verschil is gemakkelijk te verkroppen, we passen ons probleemloos aan. Als de tijd tussen het ene leven en het andere maar aanzienlijk en wijds genoeg is om de herinneringen van het lichaam uit te wissen. Zodat je de kraan niet per ongeluk op heet zet. Zodat je niet naar het lichtknopje tast waar de wand glad is. Zodat je bij je nieuwe geliefde niet dat lelletje of kuiltje zoekt dat bij het vorige lichaam hoorde.
Vergissingen kun je eigenlijk alleen voorkomen door nooit te wisselen – zodat koud altijd koud is en links zit. Maar het is 2013. Monogamie is een grap en de wereld rondvliegen is gemakkelijker dan wennen aan weten wat je allemaal mist.
Toen ik begin juni wegging wilde ik vloeibaarheid. De tijd moest niet meer uit vakjes bestaan, maar moest worden uitgesmeerd, als de druipende klokken van Dalí. Ik citeerde Baudelaire, betoogde hoe je de tijd moet verdringen (met drank, poëzie of deugdzaamheid), ‘je geen gefolterde slaven van de tijd moet worden’. Maar ik vergat hoe verfrissend een jagende secondewijzer is, die je almaar op de billen tikt of van voor tegen je neus aan slaat. Ik vergat het, tot ik eind augustus in het MIT museum in Boston een kunstwerk zag:
▶ MIT Museum – Kinetic Sculpture
De zelfoliënde machine stopt nooit met soepel bestaan. De tijd is overwonnen, de eeuwigheid gegarandeerd, maar wat heb je? Herhaling. Je smeert je met jezelf. Er roest niets en alles gaat altijd door, wat het leven tot behoud reduceert.
Terug uit New York, terug in Amsterdam, op naar Friesland: de laatste dagen stap ik af en toe aan de verkeerde kant uit bed. Zolang de muur mijn wekker is, ben ik op de juiste plek. Want de muur is de ontwrichtende bril waardoor ik kijken wil. Er moet iets stokken, dat is gezond.
De tijd is er niet om overwonnen te worden, maar om de voortdurende verandering zichtbaar te maken.
Ik ga zo de regen in, stamp zonder laarzen in een plas en zie hoe het gat in de weg opnieuw wordt gevuld met water van boven. Het water, dat steeds bruiner wordt, zwarter, gemengd met de modder die loskomt, zal ik niet vergelijken met wat voorheen was. Het nieuwe is altijd troebel. En vroeger was het niet beter.