Op een vlakke, druilerige, haast doodgewone woensdagavond zat ik aan een tafel in mijn stamkroeg, met een kopstoot voor mijn neus. In mijn binnenzak zat een gedicht. Ik ben niet iemand die de godganse dag met een gedicht van eigen hand in zijn binnenzak rondloopt, gelukkig: rond een uur of twee zou ik gebeld worden door de radio, om als nachtdichter een gedicht voor te dragen.
Iels zat tegenover me – ik ontmoette haar in de kroeg, en we raakten voor mijn doen bijzonder snel en goed bevriend. Ik vind het lastig om de deur naar mijn bestaan voor mensen open te zetten, maar Iels zette geduldig en zacht een voet tussen de deur. Ze is het soort vriendin dat soep maakt, vraagt hoe mijn dag is en dan oprecht geïnteresseerd is in het antwoord, en me een afzichtelijke bijnaam geeft, maar die alleen uitspreekt als er niemand anders bij is. Iels heeft het boekje met zeventien gedichten, dat laatst uitkwam, trots op haar tafeltje liggen en vertelde me dat ze anderen soms voorleest uit dat bundeltje. Ik bloosde ervan, omdat het boekje bij mij ergens in de kast staat, omdat ik het vreselijk ongemakkelijk vind om werk met mijn eigen aangezicht in het zicht te laten liggen in mijn eigen huis.
Ik was zenuwachtig, zoals gewoonlijk. Voor ieder optreden, of het op de radio, voor een publiek, of voor een video is, ben ik gespannen. Het is gezonde spanning, denk ik, want zonder die zenuwen word ik gemakzuchtig, schakelt mijn brein over op de automatische piloot en lees ik belabberd voor. Na het legen van het glaswerk bestelde ik nog een kopstoot en Iels en ik praatten wat, om de aandacht af te leiden. Bob Dylan vulde op de achtergrond geruststellend de kroeg.
Later sloot Jef aan, een vriend van mijn buurman en ondertussen ook een vriend van mij. Hij komt de laatste tijd vaker naar mijn stamkroeg, en ik haak aan als hij naar zijn stamkroeg gaat. Tegen twaalven kwam barman Bas ook nog binnen geschuifeld, en voegde zich ook bij ons groepje. Een fijne tafel, dacht ik, toen ik rondkeek, en fijne mensen, ook. Ze voerden geanimeerde gesprekken, lachten, en dronken door. Ik deed vooral mee met dat laatste.
Eigenlijk wilde ik rond een uur of één naar huis gaan, om daar, in alle eenzaamheid, het gedicht voor te lezen, maar ik bleef. Van bardame Suus mocht ik in de ruimte ernaast zitten, en toen we daar binnenliepen, leek het alsof het niet anders had kunnen zijn: er stond een ronde tafel in een hoek, met een gedimde, gele lamp erboven, precies zoals ik vroeger altijd dacht hoe dichters zaten te werken. Ik ging zitten, zette mijn biertje neer en streek mijn papiertje glad.
De rest zou uitwaaien naar hun eigen huizen, want er waren wekkers en banen die zich met hun levens bemoeiden. Na een paar minuten zag ik toch de hoofden van Iels, barman Bas, Jef en bardame Suus om de hoek steken. Ze vroegen of ik het goed vond als ze stilzwijgend aan zouden schuiven, en ik knikte. Het was ineens een moment geworden.
Het voorlezen ging goed. Nadat ik opgehangen had, begon de groep haast euforisch te juichen. Ik schrok er zelfs van. Ik had verwacht dat ik vanaf de bank het gedicht zou voordragen, de verbinding zou verbreken, een sigaret zou opsteken en dan weer achter mijn laptop zou kruipen om in alle rust te schrijven, maar daar zat ik, aan een filmisch verlichte tafel, omringd door mensen die op waren gebleven voor mij. Het slaaptekort, zo beloofde ik, zou ik een andere keer goedmaken met een rondje.
Terug in de kroeg proostten we, en werden er lieve woorden gesproken – ik kreeg het idee dat zij trotser en blijer waren dan ik. Natuurlijk, ik vond het bijzonder en eervol, maar het is fijn om je veters zo strak te strikken, dat je er in geen mogelijkheid naast zou kunnen gaan lopen. Van losse veters en arrogantie ga je struikelen, en klagen gaat me nu eenmaal beter af dan vieren.
Ik mompelde wat relativerende woorden, zei dat het een eer was, maar ook weer niet zo groot, en wuifde het moment een beetje weg, maar ze bleven onverminderd enthousiast. Dat is het wonder van omringd zijn door oprechte vrienden. Ze leven met je mee. Ze zeggen de dingen die je zelf niet kunt zeggen. En soms voelen ze dingen – zoals trots en blijdschap – voor je, omdat je het zelf veel minder goed kan dan zij.