All that is van James Salter is een Amerikaanse roman met betrekkelijk weinig plot. We volgen het leven van Philip Bowman. Amerika, na de Tweede Wereldoorlog, in de oorlog bij de marine, na de oorlog studeren, huwelijk, baan bij een uitgeverij, echtscheiding, ontmoetingen met mensen, seks; een leven. Waar in de aanvang een zekere rusteloosheid zich van de lezer eigen maakt – waarom moeten we dit lezen – groeit gaandeweg door Salters stijl en oog voor detail de fascinatie voor wat hier gebeurt. Heel weinig: een niet bijzonder leven. In dat niet bijzondere leven krijgen bijfiguren een bijna gelijkwaardige rol toebedeeld als de hoofdfiguur, hiërarchie lijkt op te lossen. Ik moest denken aan de essays die Paul van Ostaijen over beeldende kunst schreef en waarin hij de lezer leert naar Kandinsky te kijken als naar een van de eerste schilders die hiërarchie uit zijn schilderijen weert: alle elementen zijn van hetzelfde belang. Op zeker moment beschrijft Salter een episode uit het leven van een collega van Bowman, en dan nog wel dat zijn vrouw en aangenomen zoon een treinreis maken, en dat die treinreis plezierig beschreven wordt, de zon schijnt, de avond valt, en onverwacht slecht eindigt: brand in de trein, ze stikken voordat er hulp komt. De tragiek van deze bijfiguren plaatst ze op een gelijk niveau als de weinig enerverende belevenissen van de hoofdfiguur. Een truc van narratieve gelijkwaardigheid die kracht geeft aan de claim van de titel: All that is. Misschien te vertalen als Alles wat er is, of Al het zijnde?
Mijn waardering voor dit soort boeken groeit en staat in samenhang met de merkwaardige afwijking plotgestuurde films die ik heel vaak heb gezien, steeds weer te zien, maar met kennis van de plot nu naast de actie te kijken en in de hoeken van het beeldscherm naar betekenis te gaan zoeken. En de film voortdurend stil te zetten wanneer heel toevallige passanten in beeld komen. Niet eens bijrolspelers, maar figuranten, die in hun korte aanwezigheid door het overbekend zijn van het verhaal steeds meer betekenis krijgen. In de James Bondfilm Moonraker uit 1979 zit zo’n figuur. Roger Moore loopt in Rio de Janeiro door een carnavalsoptocht. Daar ergens naast, de man met het witte t-shirt met rode band. Hij is een seconde of drie in beeld, maar hij is een slecht acteur: hij is zichzelf gebleven en je ziet dus opeens een mens, in een verhaal.
All that is lijkt mij van het zelfde principe uitgaan. Salter speurt in de hoeken van het beeldscherm naar details, onbelangrijk voor de plot, maar deze details zijn het hele leven.