We moeten praten. (Eindelijk kan ik die zin zelf een keer gebruiken; normaliter wordt die altijd tégen me gebruikt.) Er is iets aan de hand met mijn generatie – en ik schaar me voor het gemak maar onder zowel Generatie Y als Z, want ik val er net tussenin: we gaan kapot. Stuk. Neer.
De laatste tijd valt het me op dat steeds meer leeftijdsgenoten in mijn omgeving een psycholoog of psychiater bezoeken, maar het valt me nog meer op dat daar nog steeds niet of met veel schaamte over wordt gesproken. Er is de angst om niet serieus genomen te worden. Opmerkingen als ‘ach joh, het is een trend, het is hip onder de jeugd om depressief te zijn’ of ‘iedereen heeft wel eens een slechte dag, en verder hoor je toch ook niemand klagen’ en ‘zo erg kan het toch niet zijn?’ behoren (nog steeds) tot de orde van de dag. Nog even en ze komen op Delftsblauwe tegeltjes te staan.
Ik ben ook niet overgeslagen toen de mentale kreukels werden uitgedeeld en heb in de afgelopen jaren veel volstrekt karakterloze praatkamers van binnen mogen zien, maar ik praat dus zelden met anderen over wat ik daar bespreek.
Laatst vroeg iemand hoe het met me ging en ik zei: goed. Ik loog, want het ging slecht, maar dat zei ik niet, zoals bijna niemand in mijn omgeving ooit eerlijk antwoord geeft op die vraag. Als we het wel doen, maken we er meteen een grapje achteraan of trekken we het terug. Zoals de zangeres Froukje, een groot talent en voor mij de stem van onze generatie, treffend zingt in ‘Heb ik dat gezegd’: ‘Het gaat slecht, oh dat is gewoon iets wat ik af en toe zeg/ Maak je maar geen zorgen, het gaat heus wel weer weg/ Als ik even ontstress, ik wil niet dat ik je dag verpest.’ We zijn bang, bang om de dag van de ander te verpesten, om ons kwetsbaar op te stellen en open te zijn omdat je dan te raken bent, om voor ‘aansteller’ te worden uitgemaakt. (Nu ik dit schrijf, realiseer ik me maar al te goed dat dit voor altijd op het internet blijft staan en dat het misschien ooit tegen me kan worden gebruikt.)
Het is bijna onmogelijk om mentale problemen bij mijn generatie niet in een groter geheel te plaatsen. Het lijkt of de mentale crisis die wild om zich heenslaat een steeds groter probleem wordt met steeds langere armen. Er woedt een grote brand, met allemaal kleinere brandhaarden in dat grote vuur.
De lijst met zorgen is schier oneindig. Zo maken we ons zorgen over de verharding en verwildering van de samenleving en zien we het extreemrechtse gedachtengoed steeds meer oprukken. Zo heeft de coronacrisis met een grote moker ingeslagen op iedereen, incluis de jongeren en de studenten. Zo stommelen velen van ons de grotemensenwereld in met een studieschuld, geen tot weinig uitzicht op een eigen woning maar met een torenhoge huur voor een bezemkast. Om nog maar te zwijgen over de gigantische klimaatcrisis die in onze nek hijgt, die wij maar ‘even’ moeten oplossen – we moeten de wereld redden, terwijl we amper onszelf kunnen redden (‘De wereld staat in de fik en ik zou het willen blussen, maar het vuur is groter dan ik’ – wederom Froukje).
Dit zou je kunnen zien als de klaagzang van een millennial, maar ik zie het als een constante, terechte angst voor de toekomst. Een zwaard van Damocles dat boven onze generatie hangt, een rotsblok van Sisyphus dat we omhoog proberen te duwen, maar dat telkens wordt verzwaard met een nieuw probleem als we bijna boven zijn, waardoor het weer naar beneden rolt, en we moeten blijven rennen tot niet onze benen, maar onze breinen het begeven.
Ook leeft mijn generatie in een vreemde paradox: enerzijds delen we alles op sociale media, zijn we opener en collectiever dan ooit, maar anderzijds zijn we mentale binnenvetters en zwijgers geworden aangaande dit onderwerp. Als iemand vraagt hoe het gaat, hoor je vaak: ‘Goed, kijk maar op Instagram!’, waar we alleen maar de mooie, goede, positieve dingen delen en nog veel te weinig de slechte dingen. Er is een ontwikkeling, maar nog te vaak is iemands feed een verbloemde weergave van iemands leven.
De samenleving roept al vele jaren dat het taboe op mentale problemen nu eindelijk eens van de schouders geworpen moet worden, maar er lijkt weinig, of té weinig te veranderen. Ondertussen raken steeds meer generatiegenoten verstrikt in zichzelf, doen de wachtrijen voor een behandeling bij een hulpinstelling de wachtrijen voor de Zara verbleken. Door die lange wachtrijen voor een behandeling worden de mentale kreukels vaak nog erger, waardoor die nodige behandeling nog urgenter wordt – een vicieuze cirkel.
We moeten dus praten. Praten over de mentale problemen binnen mijn generatie en de oorzaken ervan, want anders kroppen we het op, imploderen we en gaan we kapot. Neer. Stuk. Sterker nog: we moeten eerlijk antwoord gaan geven op de vraag: ‘Hoe gaat het met je?’ Laten we daar mee beginnen.
De volgende keer dat iemand aan je vraagt hoe het gaat, en het gaat slecht, zég dan dat het slecht gaat. Er zullen vast mensen zijn die je verontwaardigde blikken geven, een denigrerende opmerking maken, of helemaal geen respons geven, maar denk dan: ‘Heb ik dat gezegd?’ Ja, dat heb je gezegd, en dat mag. Het moet zelfs.