Een tijdje geleden liet ik op deze plek weten dat landen waar de wijnstok groeit de omweg waard zijn; voor de overige gelde het devies van de Michelingids: ‘on visite pas’. Zuid-Afrika staat dus op mijn lijstje.
Naast de productie en inname van uitstekende wijnen hoort ook het calvinistische geestesmerk tot de identiteit van de Afrikaners, de blanke of lichtbruin bijgekleurde afstammelingen van Nederlandse, Frans-Hugenootse en Noord-Duitse immigranten. Dat calvinisme verbindt hen al eeuwen lang, niet zelden tegen beter weten in, met Hollandse, Friese en Zeeuwse gereformeerden. Maar het is de wijn die de Afrikaner calvinisten gunstig onderscheidt van de Nederlandse mannenbroeders. Hier hebben de volgelingen van Calvijn hun zorgen en vrezen altijd gesmoord in jenever, een drank die dikke mist in het hoofd achterlaat en de stem laat dalen tot een dof gemompel. Afrikaner calvinisten lijken vrolijker en luchthartiger, en dat niet alleen omdat de zon zich zo uitbundig over hen uitstort. Mannen en ook vrouwen genieten de vrucht van de wijnstok en tetteren en kwetteren als vinken. Ze drinken dan ook aanmerkelijk meer dan polderlandse gelovigen die zich beperken tot een zuinig slokje uit de vier maal ‘s jaars rondgedeelde avondmaalsbeker.