De geschreven mini-necrologie die de NOS aan Harry Mulisch wijdt, ziet de periode die in 1982 met De aanslag begon als de vruchtbaarste. Volgens mij wordt hier met ‘vruchtbaar’ allereerst gedacht aan succes bij het grote publiek. Zelf vind ik dat Mulisch op zijn best was in de jaren vijftig, de periode van zijn ‘mythische, moeilijk te doorgronden romans en verhalen’, zoals de NOS dat noemt. Zijn beste werk is De versierde mens, zijn meest aanstekelijke boek Archibald Strohalm.
Het mythische paste Mulisch als een handschoen; niet zelden coquetteerde hij ermee. Voor hem sprak het vanzelf dat hij, net als Shakespeare’s Prospero (die hij een rol laat spelen in Hoogste tijd, de afscheidsroman die hij schreef toen hij halverwege de jaren tachtig de eerste aanval van kanker te verduren had), de werkelijkheid naar zijn hand kon zetten. Toen Willem Kuipers en ik hem in januari 1981 voor de Volkskrant interviewden over De compositie van de wereld, kampten we met een onwillige taperecorder. Mulsich zag het even aan, nam toen zijn pijp uit de mond, en verhief zijn stem. ‘O apparaat, spreek.’ Dat werkte. ‘Zo doe je dat’, zei hij tevreden.