Opstaan en besluiten midden in de nacht een dag te beginnen, wanneer de stad nog slaapt, haar inwoners ook, wanneer het donker is en fris. Gauw je sokken aan voor de paar meter van bed naar badkamer, douche aan, kleding uit onder licht protest van een slaperig lijf.
Als eerste buiten, als enige op het fietspad, iedere dag dezelfde route, een weg die je langzamerhand kan dromen en dat moet ook wel, want wakker ben je nog niet. Aangekomen op bestemming gaat het beter, de wind heeft je goed gedaan. De deur protesteert ondanks dat je er je gewicht tegenaan gooit en toch kom je iedere keer weer binnen. De geur van zoet overheerst, wat je niet zou zeggen in een winkel met zoveel brood. Maar het zijn appeltaarten die winnen, gevulde koeken, vruchtentaartjes met een laag gelei. Het schort hangt op dezelfde plek als gisteren, twee keer uitkloppen voor het idee, de dag begint met een strik.
Wanneer het meel in de bak landt registreer je de cijfers op de weegschaal niet eens meer, het gaat op gevoel en ook boter, gist, water, je weet precies tot welke rand, ook al staat er geen streep aangegeven. De machine mengt en jij schenkt een kop koffie uit de kan waarboven de filter net is uitgedruppeld. Het deeg kan de rijskast in, iedere klomp een eigen hangmat, veertig minuten op de klok. Iedereen zou dit kunnen, denk je, terwijl de stukken door de opmaakmachine glijden. Na de rijskast en de oven kunnen ze in het schap, dan mag de winkel open en komen de mensen voor jouw brood.
Ik stond in een woonkamer die niet de mijne was. Moskou, de kat, wrong zijn dikke lijf tussen mijn benen door, waardoor ik bijna mijn evenwicht verloor. De dochter des huizes trok een pizza uit de oven terwijl het publiek binnenstroomde en op gammele stoeltjes plaatsnam. Op de paar vierkante meter uitgelicht door twee felle lampen stond een lessenaar me op te wachten. Aan de muur hing een poster met daarop in grote letters ‘huiskamerfestival’. Daaronder, in een bescheidener lettertype, stond mijn naam en een foto van jaren geleden waarop ik loenste. Mijn keel was droog, er stond geen water. Het papier zoog het vocht van mijn handpalmen op, kreukte, de letters vervaagden, letters van mijn gedichten die ik diende voor te lezen. En ik dacht: bakker, dat lijkt me wel wat.