Zwaar als een onvoltooide tempel – over marmer en de tijd

Larousse 7

Marmer is het meest katholieke van alle gesteenten, al zal het ook het klassiekste zijn. Een niet onaangenaam gedeelte van je leven breng je op marmer door, bij (toeristisch) kerkbezoek, als je langs de gevel van de Bibliotheek van Celsus in Efeze slentert, een tempel op Sicilië, of op bezoek in een grachtenpand in de Gouden Bocht in Amsterdam. Marmerpaleizen. De bouwmeesters van gisteren en vandaag vonden de hardheid en de glans van het materiaal onweerstaanbaar. Ongetwijfeld ook door het intense contrast met de efemere en wat doffe wezens die er hun kort leventjes op slijten: marmer is alles wat we niet zijn, hard, eeuwigdurend en gepolijst.

In Paolo Sorrentino’s film La grande bellezza verzucht het hoofdpersonage, Jep Gambardella, die een heel groot deel van zijn leven op marmer doorbrengt:

Alles ligt bezonken onder het gekwebbel en het lawaai,
de stilte en het sentiment,
de emotie en de angst.
De bij vlagen luttele sprankjes van schoonheid
en dan de akelige naargeestigeid en miserabele mensheid.

Jep leeft op marmer omdat alles daarbuiten hem weerzin inboezemt. In Italië wordt het witste marmer gevonden in Carrara in Toscane waar een volledig gebergte van dit materiaal staat en waar ze al van voor de Romeinse tijd blokken van dit materiaal afhakten. Vandaag met tientallen meterslange kabels die met diamant zijn afgezet: kettingzagen die aan een motor worden vastgezet en 12 cm per minuut wegzagen. Tweeënhalfduizend jaar terug maakte men inkepingen waar droog vijgenhout als een wig ingeklemd werd en dan nat gemaakt, zodat het uitzette en de rots spleet. Een elegante werkwijze. De grote bouwmeester Leon Battista Alberti (1404-1472) weet ook goed hoe het verder moet: ‘Van een steen dicht bij de ingang van een groeve, die door stormen in stukken is gebroken, maar in grotere stukken bewaard is gebleven, neemt men aan dat hij behoorlijk sterk is. Over het algemeen is een steen zachter wanneer hij zojuist is losgehakt dan wanneer hij een tijd in de openlucht heeft gelegen. Is een steen met water besprenkeld en begoten, dan is hij beter met ijzer te polijsten dan wanneer hij droog is. En een steen die op een nogal vochtige plek uit de groeve is losgehakt, is compacter als hij eenmaal droog is. Men neemt aan dat een steen zich bij zuidenwind beter laat hakken dan bij noordenwind, en bij noordenwind gemakkelijker te splijten is dan bij zuidenwind.’

Een gat in het marmer is ook waar in juli 1912 Lourens Alma Tadema in verdween in de crypte van St. Paul’s Cathedral in Londen. De correspondent van Algemeen Handelsblad doet er zaterdag 6 juli 1912 verslag van.

‘De geestelijken lazen een hoofdstuk uit 1 Corinthen XV, 20, en zegden de gebruikelijke gebeden, terwijl het koor achtereenvolgens zong ‘Thou will keep him in perfect peace’, muziek van S. S. Wesley en ‘I heard a voice from Heaven’ muziek van Stanford, dit laatste terwijl de lijkkist, nu van de katafalk genomen, neergelaten werd in de daarvoor gemaakte opening in den vloer, langzaam nederdaalde in de crypt. De dochters van Alma Tadema, die in zwaren rouw de plechtigheid bijwoonden waren neergeknield op hun plaatsen, toen het stoffelijk overschot huns vaders voor de blikken der aanwezigen in de diepte van de kathedraal verdween. De plechtigheid werd besloten met het zingen van het lied ‘Thy will be done’, door koor en aanwezigen, gevolgd door den zegen van den geestelijke en het diep-indrukwekkenden ‘Dead March in Saul’ van het schitterende orgel gespeeld. Toen was de aangrijpene de plechtigheid beëindigd – de  laatste eer aan den Nederlander Sir Laurens Alma Tadema, Royal Academicien, drager van de Order of Merit, was bewezen.’

De in het Friese Dronrijp geboren Alma Tadema is de marmerschilder pur sang – al doet Maurice Dessertenne, hiernaast – er best een goede gooi naar. Alma Tadema, een superster in zijn tijd, toen een halve eeuw vergeten en sindsdien weer hoog in aanzien, excelleerde in evocaties van de hoogtepunten uit de Romeinse geschiedenis: marmer en rozenblaadjes, de decadence van het moreel vervallend keizerrijk: La grande bellezza en eeuwtje vroeger.

Het is echt opvallend hoeveel marmer hij schilderde: het lijkt meer te zijn dan de natuurlijke habitas van zijn onderwerpen: hij kon het natuurlijk goed maar dat verklaart dan nog niet waarom zo’n hoog percentage van de oppervlaktes van zijn schilderwerk uit marmer bestaat. Vanwege de symboolwaarde. Ik zoek die in de tergende tijdelijkheid van zijn mensfiguren tegen dat ongenaakbaar harde en oneindige steen.

Marmer, dat met zijn geaderd voorkomen nota bene de handen van de oude mensen van wie we houden imiteert – de aders die je ziet lopen en die onze tijdelijkheid en voortdurende kwetsbaarheid benadrukken – vormt er een eeuwig contrast mee.

Daarbij loopt het materiaal steeds comfortabel iets op ons achter: het is nog warm als het alweer koeler wordt, en nog koel als het warmer wordt. Dus dat droevig tijdelijke lichaam van je voelt het zo graag. Niet omdat het herinnert aan beter tijden, maar die betere tijden aan je doorgeeft.

Voor de tweede keer in vijftig jaar
sta ik in de marmergroeve.
De laatste keer – als jongen – met mijn vader.
Nu ben ik hier met mijn zoon.
Middaghitte straalt uit het marmer,
wit licht spatte van de grond.
Bij de takel en de steiger van de groeve op het eiland
verlaten altaren onder het wateroppervlak,
geaderde platen, schijnen door de golven.
We zoeken naar scherven tussen de getekende,
afgekeurde blokken. Ik vertel mijn zoon
hoe mijn vader mij een brok als een monument
aanreikte, zwaar als een onvoltooide tempel.
We zoeken wat er over is. Ik kies een stuk
dat in mijn hand past, en reik het hem aan,
behoedzaam. Het past ook in zijn hand.

Robert Crawford

lezen: Leon Battista Alberti Over de bouwkunst, vertaling Gerard Bartelink

Naar Larousse 8

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.