door Wouter van Oorschot
Dat zijn tweede voornaam Adam was, heeft de zojuist gestorven slavist en vertaler Tom Eekman, vader ook van mijn te jong gestorven jeugdboezem-vriend Roeland, mij nooit verteld. Anderen evenmin. Wat Tom zelf betreft zal dat geen kwestie van zorgvuldig verborgen houden zijn geweest want daar was hij de man niet naar. Hij heette Tom, niet anders want dat hij die tweede voornaam wél ‘een beetje overdreven’ vond, sluit ik niet uit. Het bericht van zijn dood bereikte me terwijl ik ver weg met vakantie ben. Zijn uitvaart kan ik niet bijwonen, zijn nagedachtenis zij op deze plaats geëerd.
Tom Eekman was een wonderbaarlijk mens. Hoeveel talen hij actief en passief beheerste weet ik niet precies maar het zullen er minstens tien zijn geweest. Voor zijn vertalingen uit het Russisch, deels verschenen in de Russische Bibliotheek, werd hem in 1981 rijkelijk laat de Martinus Nijhoffprijs toegekend.
Na de dood van Charles B. Timmer in 1991 vroeg ik Tom diens plaats als ‘redacteur en chef’ van de Russische Bibliotheek te willen overnemen. We wilden de reeks uitbreiden met werk van nieuwe schrijvers. Echter net als Geert destijds, hadden we een kwaliteitsbewaker nodig die wél Russisch spreken, schrijven en lezen kon, die wél een echte kenner van de Russische literatuur was en die dus zou kunnen fungeren als klankbord voor de vertalers van de nieuw te verschijnen delen. Tom verklaarde zich akkoord, als het ware zonder morren. Dit moge een vreemde omschrijving zijn, toch voelde het zo: de vraag of hij die rol op zich wilde nemen zou nooit in hem zijn opgekomen, maar het kwam evenmin in hem op ons verzoek af te wijzen. De reden daarvoor zal zijn verantwoordelijkheidsgevoel zijn geweest. Nu beide initiatiefnemers van de Russische Bibliotheek dood waren (mijn vader stierf vier jaar voor Timmer), zal hij gemeend hebben ons verzoek niet te mogen afwijzen. Stellig zal hij verwacht hebben ook zelf nieuwe vertalingen te kunnen bijdragen, want Tom vertaalde als het even kon altijd, en intussen hád hij die tijd ook.
Legendarisch werd zijn op ons verzoek opgestelde lijstje van schrijvers die mogelijk met hun verzamelde (!) werken voor opname in de reeks in aanmerking kwamen, en dat minstens dertig namen bevatte. Je zou het de opsomming van een huiskamergeleerde hebben kunnen noemen, ware het niet dat er een wezenlijker karaktertrek van Tom uit sprak, namelijk dat hij ruimhartig stond tegenover waarachtig talent. Want men mocht sommige talenten dan wel minder reusachtig vinden dan de zeer zéér groten die de Russische Bibliotheek al gehááld hadden, het waren niettemin talenten en dús het vertalen waard. Helaas moest zijn ruimhartigheid het om redenen van praktische en financiële aard afleggen tegen de barse werkelijkheid. Tom schikte zich daar blijmoedig in. Zijn lijstje lág er tenminste, voor wanneer de werkelijkheid zich eens ten goede mocht keren. Desgewenst vonden de vertalers van Boenin, Boelgakov, Majakovski en Tsvetajeva in hem altijd een respectvol luisterend oor en adviseur. Tussen 2005 en 2010 werkte hij nauw samen met Aai Prins en Anne Stoffel aan de nieuwe vertaling van de verhalen van Tsjechov: voor hem zijn laatste wapenfeit.
Als vader van mijn jeugdboezemvriend Roeland maakte Tom grote indruk op mij. Hetzelfde gold voor zijn moeder, Tineke, die ik hier graag mét Tom gedenk als waren zij een hedendaagse Philemon en Baucis, zo innig verbonden met elkaar als zij in mijn ogen leken. Roeland en ik kwamen in september 1964 terecht op het Spinoza Lyceum, waar we niet bij elkaar in de klas zaten. Onze ontmoeting vond pas een jaar later plaats op een vrijdagmiddag in de open fietsenstalling terzijde van de school. Hij had al lang haar, wat ik ook begeerde te hebben maar me nog door mijn vader liet verbieden, maar, belangrijker, ik sprak hem aan omdat op zijn schooltas in kapitale letters animals prijkte, de naam van mijn destijds favoriete popgroep. We hadden geen flauw idee dat onze ouders elkaar allang kenden via de Russische Bibliotheek, maar ik was benieuwd wat voor ouders hij had, en vooral: wat voor een vader als die lang haar prima vond. Via The Animals bleek onze vriendschap direct gesloten want ik aanvaardde ter plekke zijn half gegrinnikte uitnodiging ‘kom maar kijken’ en fietste mee naar zijn huis in Buitenveldert. Zijn moeder deed open, stelde zodra zij begreep wie ik was voor dat ik bleef eten en logeren (ik woonde toen buiten de stad) en belde mijn moeder op om dit voor ons te regelen. En zo zat ik tegen etenstijd met ma en pa Eekman, drie broers en een zusje, zes mensen die ik tot voor een paar uur geleden nog nooit gezien had, aan tafel alsof ik er kind aan huis was. Ik was van huis uit het nodige gewend, mijn ouders konden heel gastvrij zijn, maar een zó vanzelfsprekende ontvangst was nieuw voor mij. En inderdaad: Tom zei niets over dat lange haar van mijn splinternieuwe vriendje. Sterker hij leek het zelfs nooit te hebben opgemerkt. Wow, wát een pa!
Het bleek exemplarisch voor hoe Tom Eekman in het leven stond, met een diep doorvoelde menselijkheid en ruimhartig (ik gebruikte het woord al) begrip voor alle variaties in en dito grote tolerantie voor de menselijke soort. Ik heb dat als een weldaad ervaren. Dankbaar ook voor al hetgeen hij voor de uitgeverij heeft betekend, breng ik zijn nagedachtenis hier mijn saluut.