Frida Vogels (Soest, 1930) is de auteur van De harde kern. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel (inmiddels uitverkocht) bevatte ‘Kanker’ en ‘De naakte waarheid’, het tweede deel bestaat volledig uit ‘Met zijn drieën’. Het derde en laatste deel bestaat uit gedichten.
In 1994 werd haar de Libris Literatuurprijs toegekend voor het tweede deel van De harde kern. De schrijfster wilde de prijs niet zelf in ontvangst nemen. Wel achtte ze het gewenst de volgende toelichting te geven: ‘Een schrijver schrijft een boek. Als een uitgever er iets in ziet, wordt het gepubliceerd. Het wordt door litteraire critici besproken en vindt geleidelijk zijn weg naar de lezers voor wie het bestemd is. Eventueel geeft de schrijver, na verloop van tijd, een interview, compleet met portret, om aan de inmiddels ontstane belangstelling voor zijn persoon tegemoet te komen en een eigen mening over zijn werk te geven. Als het werk de schrijver overleeft, geldt wie dan leeft, wie dan zorgt.’
Naast schrijver is Frida Vogels ook vertaler van Italiaanse auteurs als Salvatore Satta, Primo Levi, Giacomo Debenedetti en Cesare Pavese. Ook bezorgde zij Onder het ijs van Bert Weijde, verschenen in 1994.
In mei 2005 verscheen het eerste deel van haar Dagboek. De complete uitgave van haar dagboeken zullen ca. 16 delen beslaan. Inmiddels zijn tien delen verschenen.
De drie schrijvers, Frida Vogels, J.J. Voskuil en Bert Weijde, hebben niet alleen literaire opvattingen gemeen, maar treden ook als personages op in elkaars boeken. Op verzoek van de uitgeverij heeft Frida Vogels samen met J.J. Voskuil een aantal fragmenten uit persoonlijke brieven van henzelf en van Bert Weijde gekozen, waarin zij zich over elkaars werk uitlaten:
J.J.Voskuil aan Frida Vogels
B. heeft nu die strandwandeling, die hij jou ook voorgelezen heeft, uitgetikt, en nog een wandeling, een nogal lugubere wandeling in het donker over de ringdijk, door het opgespoten land. Vooral dat eerste verhaal is meesterlijk.
Hoewel ik in mentaliteit ver van hem afsta, heb ik hier in Nederland alleen bij hem nog een gevoel van verwantschap. Als we zondagavond laat met de tram naar hem toerijden, het idee dat zijn huis en dat van ons door een door Amsterdam overkoepelde tunnel verbonden zijn, zoals ik dat vroeger had toen we nog studeerden.
Bert Weijde aan Frida Vogels
Het gedicht vind ik mieters. Het wekt de illusie een stroom van gedachten te begeleiden en in te dammen ook. Als je het de eerste keer hebt gelezen, begin je overnieuw maar nu met het beeld van de vlieger voor ogen. Je ziet dan in de verte (nabeeld in de lucht – de laatste regel op het papier) de vlieger stilstaan boven de nerveuze bewegingen. Daarna het verknoopte touw en tenslotte wordt er weer op de vlieger gewezen.
Toen ik de knoop in het touw getekend had, ben ik begonnen te schrijven.
Lousje Voskuil aan Frida Vogels
B. was enthousiast over het boek. Hij bracht het gisteravond terug en kon het vrijwel spellen. Hij had het nergens saai gevonden en absoluut niet benauwend. Hij had alles begrepen zoals het begrepen moest worden en praatte daarover op de hem eigen openhartige manier. De dromen had hij allemaal verklaard en hij had er dingen uitgehaald waar H. niet aan gedacht zou hebben. Hij had verwantschappen met H. ontdekt, die hem veel plezier hadden gedaan. Hij had ook meteen begrepen dat het boek weerstanden wekt en vond het mieters dat het zoveel selectiever is dan Bij nader inzien. ‘Wie dit niet goed vindt, kan de kast op,’ zei hij.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Ik denk nu over een boek over het Bureau, omdat ik merk dat dat met toch enorm dwars zit. Voorlopig zal het wel bij denken blijven, omdat ik absoluut niet zie hoe ik zo’n vervelend onderwerp vorm kan geven.
Frida Vogels aan J.J. Voskuil
Dat je een boek over het Bureau zou schrijven, heb ik eigenlijk altijd gedacht. Je hebt er 30 jaar lang onvrijwillig een groot deel van je leven gesleten. Hoe gaan mensen in zo’n gedwongen situatie met elkaar om? Niet als mensen, maar volgens de wetten van de situatie, in dit geval het wetenschappelijke bedrijf.
De dikke bundel eigen publicaties die je bij je afscheid aangeboden kreeg, was de bekroning van een wetenschappelijke carrière. Dat al je artikelen zich tégen wie zich groot maakten in de wetenschap keerden, maakte niets uit. Als ze goed waren, en dat moesten ze zijn om vernietigend te zijn, maakten ze je eigen positie elke keer sterker en je kans om mensen te vinden die zich als mensen lieten aanspreken dus kleiner; met als eindresultaat, dat je hebt bijgedragen tot de opwaardering van jouw tak van wetenschap en dat de paar anderen voor wie je een mens meende te zijn ook alleen maar geïnteresseerd bleken in je status. Zo’n schimmenspel wekt wrok, en bij jou de dringende behoefte om je ware gezicht en de gezichten van al die anderen te ontbloten.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Het gedrag dat jij in je boek beschrijft is voor mij een raadsel en behalve onvoorspelbaar dikwijls irritant. Mijn eerste, emotionele reactie is vaak: kan dat verdomme niet anders?
Het kan dus niet anders. Daar gaat het om, en dat maak je heel duidelijk. Daar begint voor mij ook het gevoel van verwantschap. Ik wil gekend worden zoals ik ben en niet er stiekum tussenuitknijpen met medeneming van zoveel mogelijk geheimen. Die behoefte vind ik bij jou ook.
Frida Vogels aan J.J. Voskuil
Mijn boek gaat tot op het bot zoals geen ander boek dat ik ken en dat is de kracht ervan, maar ik heb alleen mijn eigen rekening opgemaakt en ben aan de anderen niet toegekomen. Het is een asociaal boek (al komen er veel aardige mensen in voor) en dat is het jouwe nu juist niet. Jij houdt duizenden bladzijden lang en en door honderden personages heen vast aan een kriterium van menselijkheid waar je weinig concrete bevestiging voor vindt, en al die mensen zouden je, in een ogenblik van genade, zielsdankbaar moeten zijn voor het werk dat jij aan ze hebt verricht.
J.J. Voskuil aan Frida Vogels
Nu ik Het Bureau af heb, lees ik Rybakov: Stof en As. Wat mij aanspreekt, is de morele maatstaf waaraan hij mensen toetst. De situatie waarin hij zich bevindt, maakt dat hij weinig tijd nodig heeft om te oordelen. Meestal zijn een paar woorden al genoeg. Dat maakt zijn persoonsbeschrijvingen simpel. Niettemin emotioneert hij me hevig op de ogenblikken waarop een van die mensen met gevaar voor eigen leven partij durft kiezen. Het zijn er niet veel, maar ze zijn er. Kennelijk is dat wat ik zoek en het zoeken van die mensen is ook de grondslag van mijn boeken.
Paul Verlaine
Paul Verlaine (1844–1896) heeft het laatste jaar van zijn leven mogen proeven van de roem. In 1894 werd hij uitgeroepen tot Prince des Poètes. Na zijn dood op 51-jarige leeftijd nam zijn populariteit alleen maar toe. Van een bloemlezing, Choix de poésies, die nog bij zijn leven verscheen, waren vijfentwintig jaar later al een kwart miljoen exemplaren verkocht en nog steeds is zijn werk in talrijke uitgaven verkrijgbaar. Vergeleken bij Rimbaud en Mallarmé, zijn tijdgenoten, is Verlaine minder bestudeerd, maar méér gelezen en door zijn lezers in het hart gesloten.
Melle
De onvervalste Amsterdammer Melle Johannes Oldeboerrigter, kortweg Melle (1908–1976), neemt in de schilderkunst een volstrekt unieke plaats in. Zijn uitzonderlijk talent bleek al zeer vroeg. In 1938 maakte hij het eerste van ruim 250 olieverfschilderijen, die tezamen met duizenden tekeningen, etsen en aquarellen zijn oeuvre zouden vormen. Zonder uitzondering uiterst gedetailleerd, kenmerkt vooral zijn na-oorlogse werk zich door een vrijwel onveranderlijke tegenstelling tussen de schoonheid van de natuur en kinderen enerzijds en de hulpeloze monsterlijkheid van merendeels naakte volwassen anderzijds. Daarbij roept de volstrekt niet pornografische, zelfs niet erotische maar wel zeer expliciete en vaak humoristische uitbeelding van ontelbare geslachtsdelen bij velen afkeer op. In de loop der jaren verwierf Melle zich niettemin een schare toegewijde bewonderaars. Hoewel zijn werk vaak is vergeleken met dat van Jeroen Bosch en nogal eens bij het surrealisme werd ingedeeld, verzette Melle zich daartegen; hij vond zichzelf een visionair schilder.
Voor meer informatie zie www.tranendal.nl/melle.
Vladimir Majakovski
Alles waarvoor de dichter Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893–1930) hartstochtelijk leefde en werkte, de revolutie en de opbouw van het socialisme, is een eeuw na zijn geboorte grondig in diskrediet geraakt en ineengestort. Naar Majakovski’s socialistische poëzie kijkt bijna geen mens meer om. Wel wordt zijn voorrevolutionaire werk nog gelezen: de gedichten van Een wolk in broek tot en met Mens, een ding, met hun unieke mixtuur van lyrische, epische en dramatische kwaliteiten. Na 1917 wist Majakovski zich nog twee maal van zijn socialistische preoccupaties los te maken in de twee grote poëma’s Ik heb lief en Daarover (1921-1923). In 2018 verscheen een ruime keuze uit de poëzie van Majakovski onder de titel Verzamelde gedichten.
Nop Maas
Nop Maas (1949) was editeur van de brievenbundels van Gerard Reve en bezorger van diens Verzameld werk. Hij bezorgde onder meer de briefwisselingen tussen Willem Frederik Hermans, Gerard Reve en Geert van Oorschot en, samen met Maaike Meijer, de briefwisseling tussen M. Vasalis en Geert van Oorschot.
In 2009 verscheen het eerste deel van Maas’ biografie van Gerard Reve, Kroniek van een schuldig leven, begin 2010 het tweede deel.
Hans Lodeizen
Hans Lodeizen (1924–1950), groeide op in een welvarend gezin in Wassenaar. Via zijn ouders leerde hij de literatuur kennen – een dichter als J.C. Bloem kwam in het ouderlijk huis geregeld over de vloer. Na een verblijf in Amerika waar hij een jaar lang biologie studeerde en een mislukte poging te aarden in een baantje dat zijn vader voor hem geregeld had, voltooide hij een dichtbundel die in 1950 zou verschijnen onder de titel Het innerlijk behang. Lodeizen was toen al ziek: hij had leukemie en stierf in een ziekenhuis in Lausanne, 26 jaar oud. Zijn korte leven heeft voor een belangrijk deel in het teken gestaan van het zoeken naar identiteit, het aanvaarden van zijn homoseksualiteit en het verlangen ooit werkelijk een dichter te worden.
In november 2007 verscheen Hans Lodeizen. Biografie door Koen Hilberdink. Naar aanleiding daarvan is tevens zijn Verzamelde gedichten opnieuw uitgegeven als hardcover.
N.S. Ljeskov
Nikolaj Semjonovitsj Ljeskov (1831–1895) was de zoon van een ambtenaar. Na zijn gymnasiumopleiding was hij zelf ook enige tijd ambtenaar, vervolgens maakte hij in dienst van een Engelse zakenman reizen door Zuid-Rusland en het Wolgagebied. In 1861 vestigde hij zich in Petersburg als medewerker aan verschillende kranten en tijdschriften, waarin hij onder het pseudoniem Stebnitski recensies, verhalen en reisschetsen publiceerde. De publicatie van ondermeer een tweetal romans, waarin de ‘nihilisten’ niet onverdeeld gunstig werden voorgesteld, werd hem van linkse zijde zeer kwalijk genomen.
Ljeskovs nuchtere kijk op het volksleven en zijn ironische houding ten aanzien van de ‘populisten’ maakten dat deze hem voor reactionair versleten, terwijl de conservatieven geen weg wisten met zijn originaliteit en gebrek aan eerbied voor de bestaande orde. In 1872 verscheen Het kapittel, dat als een unicum in de Russische literatuur kan worden beschouwd, omdat hier voor het eerst een literair werk geheel aan de geestelijkheid was gewijd.
Tijdens zijn leven werd Ljeskov overschaduwd door zijn illustere tijdgenoten Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj, pas in de twintigste eeuw vond hij opnieuw waardering, onder andere bij Gorki. Zijn bekendste verhaal is een drama van liefde en misdaad De lady Macbeth uit het district Mtsensk.
Peter van Lier
Peter van Lier (1960) publiceerde in 1994 het filosofisch essay Van absurdisme tot mystiek. In 1995 debuteerde hij als dichter met de bundel Miniem gebaar, die werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Gids. Voor zijn bundel Gegroet o… (1998) ontving hij de Jan Campertprijs. In 2001 verscheen zijn boek Links, rechts. Twee wandelingen, dat het midden houdt tussen proza en poëzie. In het voorjaar van 2004 verscheen zijn derde bundel, Gaandeweg rustieker. Zijn laatste bundel Zes wenken voor muggen aan de deur werd in het najaar van 2007 de kwartaalkeuze van de Poëzieclub.
In 2010 verscheen de bundel Hoor.
Zie ook: de eigen site van Peter van Lier.
Caroline Lamarche
Caroline Lamarche werd geboren in Luik, 1955, waar zij haar studie Romaanse filologie voltooide. Zij publiceerde haar eerste werk, een dichtbundel getiteld L’arbre rouge (De rode boom), in 1991. Daarna richtte zij zich voornamelijk op het schrijven van proza. In 1996 verscheen Le jour du chien, gevolgd door onder andere La nuit l’après-midi in 1998 en J’ai cent ans in 1999. Voor De dag van de hond, verschenen in onze Franse Bibliotheek, ontving zij de Belgische staatsprijs voor literatuur ‘Victor Rossel’, ook wel de Belgische Prix Goncourt genoemd.
Mme de Lafayette
Madame de Lafayette (1634–1693) werd geboren in Parijs als Marie-Madeleine Pioche de la Vergne en verkeerde daar in de hogere kringen, bestaande uit hoge adel, geestelijkheid, dichters en schrijvers. Dit gezelschap ontmoette elkaar in het fameuze Hôtel de Rambouillet tijdens bijeenkomsten die een belangrijk deel uitmaakten van het verfijnde geestesleven van Frankrijk. Madame de Lafayette vestigde zich, na een periode met man en zoons in Auvergne, in 1659 definitief in Parijs. Daar hervatte ze haar mondaine leven. De vriendschap en de gesprekken met Segrais, La Rochefoucauld en anderen namen jarenlang een essentiële plaats in haar leven in.
Haar eerste werken verschenen onder de naam van Segrais. Na voltooiing van romans als La Princesse de Montpensier en Zaïde schreef ze La Princesse de Clèves, de roman die een groot succes werd in Parijs en waarvoor ze zowel uit historische bronnen putte als uit haar eigen leven. Dit werk, waar zij samen met Segrais en La Rochefoucauld aan had gewerkt en dat wel beschouwd wordt als de eerste psychologische roman, werd anoniem gepubliceerd en tot het einde van haar leven ontkende Madame de Lafayette haar auteurschap.
Mohana van den Kroonenberg
Mohana van den Kroonenberg (1967) is beeldhouwer en schreef verhalen voor o.a. Tirade, Parmentier, Bzzlletin en E LL E . Moorddiner is haar debuut.
A. Koolhaas
Anton Koolhaas (1912–1992) was zowel schrijver als criticus en scenarioschrijver. Zijn vroegste verhalen werden gepubliceerd in de NRC, eind jaren dertig; zijn eerste bundel dierenverhalen, Poging tot instinct, verscheen in 1956. Er volgden talloze bundels en romans, veelal met dieren in de hoofdrol: Er zit geen spek in de val (1958), Vanwege een tere huid (1973; inmiddels ruim 200.000 exemplaren verkocht), De laatste goendroen (1977).
Zijn romans Een pak slaag en De nagel achter het behang werden verfilmd door Bert Haanstra (de laatste onder de titel Dokter Pulder zaait papavers). Op zijn beurt schreef Koolhaas scenario’s voor Haanstra: Bij de beesten af, Alleman en De stem van het water. Jarenlang werkte Koolhaas als docent aan de Amsterdamse Filmacademie, waar hij in 1968 directeur werd. Hij schreef toneelkritieken voor Vrij Nederland.
In 1992 ontving Koolhaas de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre. Toen hem door een journalist telefonisch werd gevraagd naar een reactie zei hij: ‘Ik zit op mijn balkon en steek rotjes af.’
Naast de P.C. Hooftprijs ontving hij voor zijn oeuvre de Constantijn Huygensprijs (1989), de Frans Erensprijs (1989) en de Tollensprijs (1973).