Nop Maas

Nop Maas (1949) was editeur van de brievenbundels van Gerard Reve en bezorger van diens Verzameld werk. Hij bezorgde onder meer de briefwisselingen tussen Willem Frederik Hermans, Gerard Reve en Geert van Oorschot en, samen met Maaike Meijer, de briefwisseling tussen M. Vasalis en Geert van Oorschot.

In 2009 verscheen het eerste deel van Maas’ biografie van Gerard Reve, Kroniek van een schuldig leven, begin 2010 het tweede deel.

 

Hans Lodeizen

Hans Lodeizen (1924–1950), groeide op in een welvarend gezin in Wassenaar. Via zijn ouders leerde hij de literatuur kennen – een dichter als J.C. Bloem kwam in het ouderlijk huis geregeld over de vloer. Na een verblijf in Amerika waar hij een jaar lang biologie studeerde en een mislukte poging te aarden in een baantje dat zijn vader voor hem geregeld had, voltooide hij een dichtbundel die in 1950 zou verschijnen onder de titel Het innerlijk behang. Lodeizen was toen al ziek: hij had leukemie en stierf in een ziekenhuis in Lausanne, 26 jaar oud. Zijn korte leven heeft voor een belangrijk deel in het teken gestaan van het zoeken naar identiteit, het aanvaarden van zijn homoseksualiteit en het verlangen ooit werkelijk een dichter te worden.

In november 2007 verscheen Hans Lodeizen. Biografie door Koen Hilberdink. Naar aanleiding daarvan is tevens zijn Verzamelde gedichten opnieuw uitgegeven als hardcover.

N.S. Ljeskov

Nikolaj Semjonovitsj Ljeskov (1831–1895) was de zoon van een ambtenaar. Na zijn gymnasiumopleiding was hij zelf ook enige tijd ambtenaar, vervolgens maakte hij in dienst van een Engelse zakenman reizen door Zuid-Rusland en het Wolgagebied. In 1861 vestigde hij zich in Petersburg als medewerker aan verschillende kranten en tijdschriften, waarin hij onder het pseudoniem Stebnitski recensies, verhalen en reisschetsen publiceerde. De publicatie van ondermeer een tweetal romans, waarin de ‘nihilisten’ niet onverdeeld gunstig werden voorgesteld, werd hem van linkse zijde zeer kwalijk genomen.
Ljeskovs nuchtere kijk op het volksleven en zijn ironische houding ten aanzien van de ‘populisten’ maakten dat deze hem voor reactionair versleten, terwijl de conservatieven geen weg wisten met zijn originaliteit en gebrek aan eerbied voor de bestaande orde. In 1872 verscheen Het kapittel, dat als een unicum in de Russische literatuur kan worden beschouwd, omdat hier voor het eerst een literair werk geheel aan de geestelijkheid was gewijd.
Tijdens zijn leven werd Ljeskov overschaduwd door zijn illustere tijdgenoten Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj, pas in de twintigste eeuw vond hij opnieuw waardering, onder andere bij Gorki. Zijn bekendste verhaal is een drama van liefde en misdaad De lady Macbeth uit het district Mtsensk.

Peter van Lier

Peter van Lier (1960) publiceerde in 1994 het filosofisch essay Van absurdisme tot mystiek. In 1995 debuteerde hij als dichter met de bundel Miniem gebaar, die werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Gids. Voor zijn bundel Gegroet o… (1998) ontving hij de Jan Campertprijs. In 2001 verscheen zijn boek Links, rechts. Twee wandelingen, dat het midden houdt tussen proza en poëzie. In het voorjaar van 2004 verscheen zijn derde bundel, Gaandeweg rustieker. Zijn laatste bundel Zes wenken voor muggen aan de deur werd in het najaar van 2007 de kwartaalkeuze van de Poëzieclub.
In 2010 verscheen de bundel Hoor.

Zie ook: de eigen site van Peter van Lier.

Caroline Lamarche

Caroline Lamarche werd geboren in Luik, 1955, waar zij haar studie Romaanse filologie voltooide. Zij publiceerde haar eerste werk, een dichtbundel getiteld L’arbre rouge (De rode boom), in 1991. Daarna richtte zij zich voornamelijk op het schrijven van proza. In 1996 verscheen Le jour du chien, gevolgd door onder andere La nuit l’après-midi in 1998 en J’ai cent ans in 1999. Voor De dag van de hond, verschenen in onze Franse Bibliotheek, ontving zij de Belgische staatsprijs voor literatuur ‘Victor Rossel’, ook wel de Belgische Prix Goncourt genoemd.

Mme de Lafayette

Madame de Lafayette (1634–1693) werd geboren in Parijs als Marie-Madeleine Pioche de la Vergne en verkeerde daar in de hogere kringen, bestaande uit hoge adel, geestelijkheid, dichters en schrijvers. Dit gezelschap ontmoette elkaar in het fameuze Hôtel de Rambouillet tijdens bijeenkomsten die een belangrijk deel uitmaakten van het verfijnde geestesleven van Frankrijk. Madame de Lafayette vestigde zich, na een periode met man en zoons in Auvergne, in 1659 definitief in Parijs. Daar hervatte ze haar mondaine leven. De vriendschap en de gesprekken met Segrais, La Rochefoucauld en anderen namen jarenlang een essentiële plaats in haar leven in.

Haar eerste werken verschenen onder de naam van Segrais. Na voltooiing van romans als La Princesse de Montpensier en Zaïde schreef ze La Princesse de Clèves, de roman die een groot succes werd in Parijs en waarvoor ze zowel uit historische bronnen putte als uit haar eigen leven. Dit werk, waar zij samen met Segrais en La Rochefoucauld aan had gewerkt en dat wel beschouwd wordt als de eerste psychologische roman, werd anoniem gepubliceerd en tot het einde van haar leven ontkende Madame de Lafayette haar auteurschap.

Mohana van den Kroonenberg

Mohana van den Kroonenberg (1967) is beeldhouwer en schreef verhalen voor o.a. Tirade, Parmentier, Bzzlletin en E LL E . Moorddiner is haar debuut.

R.J. Peskens

Karel Blomkvist, Mozes Cohen, Kees Milot, Gerrit Smallegange. Onder al deze pseudoniemen publiceerde uitgever Geert van Oorschot (1909–1987). Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Proza schreef hij onder verschillende namen, tot zijn definitieve ‘nom de plume’ R.J. Peskens kwam hij pas bij de verschijning van zijn eerste uitgave in boekvorm: de bundel Uitgestelde vragen die hij in 1964 in eigen beheer liet verschijnen in de Witte Olifant-reeks. Peskens was, aldus Van Oorschot, een oude anarchist uit Vlissingen geweest en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn geliefdste dichters: de R. van Richard Minne en de J. van Jan van Nijlen.

R.J. Peskens publiceerde de romans Twee vorstinnen en een vorst (1975) en Mijn tante Coleta (1976) (die tezamen verfilmd werden door Otto Jongerius), en de verhalenbundels Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse (1977, een uitgebreide versie van Uitgestelde vragen) en De man met de urn (1981).

A.S. Poesjkin

Aleksandr Sergejewitsj Poesjkin (1799–1837) was van adellijke afkomst en groeide op in een mondaine omgeving. Vanaf zijn twaalfde jaar bezocht hij de pas opgerichte school voor begaafde adellijke jongens in Tsarskoje Selo. De studie bestond vooral uit Russische en Franse literatuur, filosofie en economie. Na zijn schooltijd stortte hij zich in het mondaine leven van Petersburg. De verschijning van het lange gedicht Roeslan en Ljoedmila (1820) maakte hem beroemd. Door de publicatie van een aantal epigrammen, gericht tegen hooggeplaatste personages, en van enkele gedichten waaruit zijn vrijheidsverlangen sprak, werd Poesjkin in mei 1820 naar het zuiden verbannen. In de herfst van 1830 beleefde Poesjkin een van de meest vruchtbare periodes van zijn leven. Hij voltooide zijn roman in verzen Jewgeni Onegin en de vijf Verhalen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjelkin.
Tegen het eind van zijn leven werd Poesjkins positie steeds moeilijker. Zich bewust van zijn waarde als dichter verachtte hij de verwaande parvenu’s aan het hof die dongen naar de gunst van de tsaar. Hij werd het mikpunt van lasterpraat en van een vulgaire grap, die de eer van zijn vrouw en zijn waardigheid in opspraak brachten. Tenslotte daagde hij baron d’Anthès, een Franse emigrant, uit tot een duel op het pistool, en stierf aan zijn verwondingen.

Pascal Quignard

Pascal Quignard (1948) studeerde filosofie in Nanterre en aan de universiteit van Vincennes. Zijn eerste publicatie stamt uit 1969, maar pas met Le Salon du Wurtemberg (1986) en Les Escaliers de Chambord (1989) vestigt hij zijn naam als schrijver. Na jarenlang gewerkt te hebben bij uitgeverij Gallimard, besloot hij in 1994 zich geheel aan het schrijven te wijden. In 2002 ontving hij de Prix Goncourt voor zijn boek Ombres errantes.

Gerard Reve

Gerard Reve werd in 1923 geboren in Amsterdam. Hij debuteerde in 1946 met de aangrijpende novelle De ondergang van de familie Boslowits in het tijdschrift ‘Criterium’. Zijn in 1947 bij uitgeverij De Bezige Bij verschenen romandebuut De avonden – het enige werk ooit, waarvoor hij de exploitatierechten voor de duur van het auteursrecht zou afstaan – riep sterk uiteenlopende reacties op. Met de novelle Werther Nieland die in 1949 verscheen in Geert van Oorschots reeks ‘De vrije bladen’, begon een langdurige verstandhouding tussen de schrijver en de uitgever, die, compleet met zakelijke en vriendschappelijke breuk én het herstel daarvan, zou duren tot Van Oorschots dood in 1987.

Tijdens zijn huwelijk met de dichteres Hanny Michaelis, van 1948 tot 1959, verbleef Reve met enige regelmaat in Engeland. In 1956 publiceerde hij de rechtstreeks in het Engels geschreven bundel The acrobat and other stories maar voor het overige bevond Reve zich literair in een impasse. Wel maakte hij in die tijd zowel zijn ontwikkeling naar het rooms-katholicisme als naar een openlijke beleving van zijn homoseksualiteit door. In 1957 trad hij toe tot de redactie van het een jaar tevoren door Van Oorschot opgerichte tijdschrift ‘Tirade’. Gaandeweg zijn redacteurschap, dat tien jaar zou duren, kwam zijn productie weer op gang: in 1961 verscheen Tien vrolijke verhalen, in 1963 Vier wintervertellingen, de geautoriseerde vertaling door Michaelis van The acrobat and other stories. Met Op weg naar het einde, de bundeling van zes in ‘Tirade’ voorgepubliceerde ‘reisbrieven’ waarin religie en homoseksualiteit elkaar vinden in het zogenaamde ‘revisme’, brak Reve door naar het grote publiek. ‘Brief uit het huis genaamd “Het Gras”’, opgenomen in het tweede brievenboek, Nader tot U (1966) verwekte een schandaal. Reve werd vervolgd wegens godslastering maar na een slepend proces in 1968 door de Hoge Raad van alle aanklachten vrijgesproken.

In 1969 ontving Reve de P.C.Hooftprijs, Nederlands belangrijkste literaire (toen nog staats-) prijs voor letterkunde. Dat najaar verwekte (het tv-verslag van) een huldiging in de Amsterdamse Heilig Hartkerk opschudding, niet in de laatste plaats omdat hij de kerk arm in arm met zijn toenmalige liefdesvriend Willem van Albada (‘Teigetje’) binnenschreed, waardoor de bijeenkomst tevens de indruk wekte van een kerkelijke huwelijksinzegening. Beide gebeurtenissen in dat jaar symboliseerden zowel de algemene waardering voor zijn schrijverschap als de sterk toegenomen maatschappelijke acceptatie van het verschijnsel homoseksualiteit, waarvan hij zich een voorvechter op de eerste rang had getoond.

Hoewel Reve ook nadien een fijne neus bleef tonen voor publiciteit, trok hij zich niettemin grotendeels daaruit terug. Omstreeks 1970 verbrak hij de zakelijke en vriendschappelijke band met Geert van Oorschot. In diezelfde tijd verwierf hij een lapje grond in een afgelegen vallei in Zuid-Frankrijk en bouwde daar een ‘kazemat’ (echo’s hiervan zijn terug te vinden in Een eigen huis uit 1979). In de vijf volgende jaren veranderde zijn privéleven aanzienlijk; eerst door het aangaan van een ménage à trois met een vriend van Van Albada, Henk van Manen, en na een breuk met deze beiden enkele jaren later het aantreden, in 1975, van Joop Schafthuizen, die zijn levenspartner zou worden en blijven.

Achteraf bezien kan Reves literaire productie tot 1976, door een steeds verdere verfijning en versmalling van het ‘revisme’, vermoedelijk het best worden omschreven als ‘camp’. Hieronder vallen de bij uitgeverij Athenaeum–Polak & Van Gennep verschenen boeken De taal der liefde (1972), Lieve jongens, Het zingend hart (gedichten, 1973), Het lieve leven (1974) en, na een volgende overstap naar uitgeverij Elsevier, Ik had hem lief (1975) en Een circusjongen (1975). Het werk uit deze periode leek een kentering in de waardering te veroorzaken. Reve werd ondermeer een teveel aan in strakgespannen fluwelen broeken gestoken jongemannen verweten, alsook dat hij ‘in herhaling’ verviel, wat hem de tegenwerping ‘Wie moet ik anders herhalen?’ ontlokte.

De onverhulde eerlijkheid in de ‘romans’ Oud en eenzaam (1978) en Moeder en Zoon (1980) wekte echter weer alom bewondering. Dit zal hebben bijgedragen tot de opdracht van de stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek (CPNB) om voor 1981 het Boekenweekgeschenk te schrijven. Het script werd evenwel afgekeurd omdat het te seksueel expliciet werd bevonden. Mede door de ophef die dit veroorzaakte, werd De vierde man als reguliere uitgave een doorslaand succes. Hierop volgden bij Elsevier nog de roman Wolf (1983) en Roomse heisa (1985), een verslag over het bezoek van paus Johannes Pasulus II aan Nederland. Toen bekend werd dat Elsevier zijn literaire activiteiten overhevelde naar een andere uitgeverij waarvan hij niet gediend was, stapte Reve over naar uitgeverij Veen, waar sindsdien op drie uitzonderingen na zijn overige werk zou verschijnen.

In verschillende bewoordingen heeft Reve in de loop der jaren meer dan eens gezegd dat Geert van Oorschot geen man was op wie men kwaad kon blijven. Na een voorzichtig contactherstel tussen beide mannen in 1979 kwam het zelfs tot drie nieuwe uitgaven bij Van Oorschot, Brieven aan Josine M. (1981), Brieven aan Ludo P. (1986) en, in het jaar van Van Oorschots dood, Verzamelde gedichten (1987).

In het begin van de jaren ’90 verlieten Reve en Schafthuizen Frankrijk en vestigden zich in België. Reve zou, naast een aantal andere brievenboeken en gelegenheidsuitgaven, nog drie romans publiceren: Bezorgde Ouders (1988), Het boek van violet en dood (1996) en ten slotte Het hijgend hert (1998). In laatstgenoemd jaar werd een aanvang gemaakt met de publicatie van een Verzameld werk-uitgave, die zes delen dundruk zou omvatten. Ten slotte keerde de schrijver, met medeneming van de uitgaverechten op al zijn boeken, terug bij De Bezige Bij, waar hij ooit met De avonden was gedebuteerd. Wel vervulde hij nog een lang door hemzelf en de opvolgers van Geert van Oorschot gekoesterde wens door het sluiten van een overeenkomst voor de uitgave van de integrale briefwisseling tussen Van Oorschot en hemzelf, die de periode 1951–1987 omspant.

De verschijning bij Van Oorschot van dit lijvige boekwerk (ruim 800 bladzijden) op 12 september 2005 zou Reve helaas niet meer bewust meemaken. Omstreeks 2003 kreeg de ziekte van Alzheimer, waarvan de eerste tekenen zich kort tevoren bij hem hadden geopenbaard, hem steeds vaster in haar greep. Liefdevol thuis verzorgd door Schafthuizen zo lang het nog kon, verbleef Reve de laatste anderhalf jaar van zijn leven in een verzorgingstehuis in de buurt van zijn huis, waar Schafthuizen hem iedere dag bezocht.

Zijn dood, op 8 april 2006, en zijn uitvaart een week later, leidden tot een voor kunstenaars ongekende media-aandacht. Gerard Reve is ter aarde besteld op de begraafplaats van de Belgische gemeente Machelen aan de Leie, zijn laatste woonplaats.

Karel van het Reve

Karel van het Reve (1921–1999) was van 1957 tot 1983 hoogleraar Slavische Letterkunde aan de universiteit van Leiden. Hij vertaalde talloze Russische auteurs in het Nederlands en ontving daarvoor de Martinus Nijhoff Prijs. Ook was hij correspondent in Moskou voor Het Parool.
Van het Reve publiceerde twee romans en talloze essays, waaronder Rusland voor beginners (1962), Uren met Henk Broekhuis (1978) en De ondergang van het morgenland (1990). In 1985 verscheen zijn Geschiedenis van de Russische literatuur, een boek dat uitgroeide tot een standaardwerk voor eenieder die geïnteresseerd is in de Russische literatuur. In 1981 ontving Van het Reve de P.C. Hooftprijs. Hij overleed in maart 1999.
Tussen 2008 en 2011 verscheen Van het Reves Verzameld werk in zeven delen dundruk, 6860 bladzijden, op zuurvrij papier, genaaid gebonden met stofomslagen en leeslinten.
In 2015 verscheen een bescheiden keuze uit het werk onder de titel Karel van het Reve voor beginners, in het najaar van 2019 zal een veel ruimere keuze verschijnen: Karel van het Reve voor gevorderden.
Voor meer informatie over Karel van het Reve: http://www.karelvanhetreve.nl/