Mohana van den Kroonenberg

Mohana van den Kroonenberg (1967) is beeldhouwer en schreef verhalen voor o.a. Tirade, Parmentier, Bzzlletin en E LL E . Moorddiner is haar debuut.

Rutger Kopland

Rutger Kopland (1934-2012) was de schrijversnaam van de psychiater R.H. van den Hoofdakker. Van den Hoofdakker was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als onderzoeker en behandelaar hield hij zich persoonlijk vooral bezig met de betekenis van de slaap en de biologische klok voor het emotionele leven van zowel gezonde als psychisch gestoorde mensen. Daarbij werkte hij ook als psychotherapeut. Behalve artikelen en hoofdstukken in wetenschappelijke tijdschriften en leerboeken schreef hij ook essays over psychiatrie in de algemene maatschappelijke context. Een aantal van deze stukken werd opgenomen in De mens als speelgoed (1995) en in Twee ambachten (2003).
Als Rutger Kopland publiceerde Van den Hoofdakker veertien gedichtenbundels. Hij debuteerde in 1966 met Onder het vee, zijn meest recente bundel is Toen ik dit zag, die verscheen in het najaar van 2008. Kopland schreef daarnaast literaire essays: Het mechaniek van de ontroering (1995) en Mooi, maar dat is het woord niet (1998). Al jaren behoort Kopland tot de meest gelezen dichters in ons land. Bloemlezingen uit zijn werk verschenen in onder meer in Engeland, Finland, Frankrijk, Ierland, Israel, Italië, Noorwegen, Polen, Zuid-Afrika  en de Verenigde Staten; bundels in het Duits en Italiaans zijn in voorbereiding.
In 1999 en in 2001 ontving Van den Hoofdakker / Kopland eredoctoraten van respectievelijk de Universiteit voor Humanistiek en de Rijksuniversiteit Utrecht, in beide gevallen voor de combinatie van zijn verdiensten op wetenschappelijk en literair gebied. In 1988 ontving de dichter de P.C. Hooftprijs voor zijn oeuvre en de VSB Poëzieprijs 1998 voor zijn bundel Tot het ons loslaat.
In 2006 verschenen zijn Verzamelde gedichten ter markering van zijn veertigjarig dichterschap. Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verscheen het boekje met cd Aan het grensland. Geluiden uit het Noorden 2. In 2008 verscheen zijn recentste bundel Toen ik dit zag. Een nieuwe druk van zijn Verzamelde gedichten waarin ook deze laatste bundel opgenomen werd, verscheen in 2010.

Vladimir Majakovski

Alles waarvoor de dichter Vladimir Vladimirovitsj Majakovski (1893–1930) hartstochtelijk leefde en werkte, de revolutie en de opbouw van het socialisme, is een eeuw na zijn geboorte grondig in diskrediet geraakt en ineengestort. Naar Majakovski’s socialistische poëzie kijkt bijna geen mens meer om. Wel wordt zijn voorrevolutionaire werk nog gelezen: de gedichten van Een wolk in broek tot en met Mens, een ding, met hun unieke mixtuur van lyrische, epische en dramatische kwaliteiten. Na 1917 wist Majakovski zich nog twee maal van zijn socialistische preoccupaties los te maken in de twee grote poëma’s Ik heb lief en Daarover (1921-1923). In 2018 verscheen een ruime keuze uit de poëzie van Majakovski onder de titel Verzamelde gedichten.

Melle

De onvervalste Amsterdammer Melle Johannes Oldeboerrigter, kortweg Melle (1908–1976), neemt in de schilderkunst een volstrekt unieke plaats in. Zijn uitzonderlijk talent bleek al zeer vroeg. In 1938 maakte hij het eerste van ruim 250 olieverfschilderijen, die tezamen met duizenden tekeningen, etsen en aquarellen zijn oeuvre zouden vormen. Zonder uitzondering uiterst gedetailleerd, kenmerkt vooral zijn na-oorlogse werk zich door een vrijwel onveranderlijke tegenstelling tussen de schoonheid van de natuur en kinderen enerzijds en de hulpeloze monsterlijkheid van merendeels naakte volwassen anderzijds. Daarbij roept de volstrekt niet pornografische, zelfs niet erotische maar wel zeer expliciete en vaak humoristische uitbeelding van ontelbare geslachtsdelen bij velen afkeer op. In de loop der jaren verwierf Melle zich niettemin een schare toegewijde bewonderaars. Hoewel zijn werk vaak is vergeleken met dat van Jeroen Bosch en nogal eens bij het surrealisme werd ingedeeld, verzette Melle zich daartegen; hij vond zichzelf een visionair schilder.

Voor meer informatie zie www.tranendal.nl/melle.

A.S. Poesjkin

Aleksandr Sergejewitsj Poesjkin (1799–1837) was van adellijke afkomst en groeide op in een mondaine omgeving. Vanaf zijn twaalfde jaar bezocht hij de pas opgerichte school voor begaafde adellijke jongens in Tsarskoje Selo. De studie bestond vooral uit Russische en Franse literatuur, filosofie en economie. Na zijn schooltijd stortte hij zich in het mondaine leven van Petersburg. De verschijning van het lange gedicht Roeslan en Ljoedmila (1820) maakte hem beroemd. Door de publicatie van een aantal epigrammen, gericht tegen hooggeplaatste personages, en van enkele gedichten waaruit zijn vrijheidsverlangen sprak, werd Poesjkin in mei 1820 naar het zuiden verbannen. In de herfst van 1830 beleefde Poesjkin een van de meest vruchtbare periodes van zijn leven. Hij voltooide zijn roman in verzen Jewgeni Onegin en de vijf Verhalen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjelkin.
Tegen het eind van zijn leven werd Poesjkins positie steeds moeilijker. Zich bewust van zijn waarde als dichter verachtte hij de verwaande parvenu’s aan het hof die dongen naar de gunst van de tsaar. Hij werd het mikpunt van lasterpraat en van een vulgaire grap, die de eer van zijn vrouw en zijn waardigheid in opspraak brachten. Tenslotte daagde hij baron d’Anthès, een Franse emigrant, uit tot een duel op het pistool, en stierf aan zijn verwondingen.

R.J. Peskens

Karel Blomkvist, Mozes Cohen, Kees Milot, Gerrit Smallegange. Onder al deze pseudoniemen publiceerde uitgever Geert van Oorschot (1909–1987). Van Oorschot debuteerde als dichter onder eigen naam in Links Richten met socialistische verzen. Zijn poëzie werd gebundeld in De turfgravers (1930) en Gevangenis (1932). Proza schreef hij onder verschillende namen, tot zijn definitieve ‘nom de plume’ R.J. Peskens kwam hij pas bij de verschijning van zijn eerste uitgave in boekvorm: de bundel Uitgestelde vragen die hij in 1964 in eigen beheer liet verschijnen in de Witte Olifant-reeks. Peskens was, aldus Van Oorschot, een oude anarchist uit Vlissingen geweest en de initialen stonden voor de voornamen van twee van zijn geliefdste dichters: de R. van Richard Minne en de J. van Jan van Nijlen.

R.J. Peskens publiceerde de romans Twee vorstinnen en een vorst (1975) en Mijn tante Coleta (1976) (die tezamen verfilmd werden door Otto Jongerius), en de verhalenbundels Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse (1977, een uitgebreide versie van Uitgestelde vragen) en De man met de urn (1981).

E. du Perron

E. (Eduard) du Perron (1899–1940) stamde uit een adellijk Frans geslacht dat generaties lang in Nederlands-Indië gevestigd was. Hij groeide op op Java en verhuisde na de Eerste Wereldoorlog naar Europa, waar hij verbleef in Parijs en Brussel. In 1922 trok Du Perron naar Montmartre waar hij een tamelijk bohémien bestaan leidde en kennismaakte met schilders en schrijvers van dat moment. In 1923 verscheen zijn eerste boek, Manuscrit trouvé dans une poche (1923). In Antwerpen ontmoette hij Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en de schilder Willink, en was hij een van de oprichters van het tijdschrift De Driehoek. Hij raakte meer en meer georiënteerd op de Nederlandse literatuur en in 1931 schreef hij het geruchtmakende essay Uren met Dirk Coster. Hij richtte het tijdschrift Forum op, dat door zijn invloed en die van Menno ter Braak toonaangevend werd in de Nederlandse literatuur van voor én na de Tweede Wereldoorlog. In 1932 trouwde hij met Elizabeth de Roos aan wie hij zijn grote roman Het land van herkomst (1935) opdroeg.

Als dichter publiceerde Du Perron verscheidene bundels, waarvan Parlando (1930) de bekendste werd. Zijn poëzie en poëzieopvattingen inspireerden een hele generatie, zoals de hele latere Criterium-groep waaronder Gerard den Brabander, Jac. van Hattum en Ed. Hoornik.

Zie ook de website van het E. du Perron Genootschap.

Ester Naomi Perquin

Ester Naomi Perquin (Utrecht, 1980) groeide op in Zierikzee en is sinds tien jaar woonachtig te Rotterdam. Ze werkte enkele jaren als bewaarder in de gevangenis om haar studie aan de Schrijversvakschool in Amsterdam te kunnen betalen.

Ze debuteerde in het voorjaar van 2007 met de bundel Servetten halfstok. Voor deze bundel ontving ze de eerste debuutprijs Het Liegend Konijn. Haar tweede bundel, verschenen in 2009, is getiteld Namens de ander. Zij ontving daarvoor onder meer de Anna Blamanprijs, de J.C. Bloemprijs, de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, en de Jo Petersprijs. Haar derde bundel Celinspecties verscheen in april 2012. Voor deze bundel ontving Perquin de VSB Poëzieprijs.

In 2014 werden haar columns gebundeld in Binnenkort in dit theater; in 2016 verscheen een verzamelbundel van haar poëzie: Jij bent de verkeerde en alle andere gedichten tot nu toe, in 2017 gevolgd door de bundel Meervoudig afwezig.

In 2017-2018 was Perquin de Dichter des Vaderlands.

Zie ook www.esternaomiperquin.nl

David Pefko

David Pefko (1983) is schrijver en was vroeger handelaar in vodden en lappen. Hij debuteerde in Tirade en publiceerde in  verschillende andere literaire tijdschriften. Op zijn website plaatst hij regelmatig nieuwe verhalen. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Athene.

Levi Andreas
is een boek over vluchten, leugens en bedrog. Rosa, een van de twee hoofdpersonages, werkt in een stomerij in Oud-Zuid. Ze ervaart een grote leegte. Haar moeder heeft een fles gootsteenontstopper  leeggedronken, haar broertje is naar Amerika vertrokken en haar vader kijkt avondenlang naar een spijkertje in de muur. Ooit studeerde ze psychologie, nu slijt ze haar dagen strijkend in gezelschap van de ‘overhemdengodin’ Angelica. ‘s Avonds zit ze alleen thuis. Haar leven neemt een wending wanneer ze in het borstzakje van overhemd nummer 217 een briefje vindt.

Terwijl de stomerij het podium wordt van een misdrijf, gaat Rosa op zoek naar de eigenaar van het overhemd. Als ze hem eenmaal op het spoor is, reist ze hem achterna via Brussel naar New York,  Zuid-Amerika en uiteindelijk, in de woorden van de grootvader van Levi Andreas, ‘een soort einde van de wereld’.

Willem Jan Otten

Willem Jan Otten (1951) heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan: hij schrijft poëzie, verhalend proza, toneel, kritieken en essays. Hij debuteerde als dichter met de bundel Een zwaluw vol zaagsel (1973); zijn meest recente bundel is Gerichte gedichten, uit 2011. Voor zijn bundel Paviljoenen ontving hij de Jan Campertprijs 1992; Eindaugustuswind werd genomineerd voor de VSB-Poëzieprijs 1999.
Behalve poëzie schreef Otten jarenlang artikelen en beschouwingen, die verschenen in uiteenlopende tijdschriften en was hij van 1989 tot 1996 redacteur van Tirade. Verder was hij een tijdlang als toneel- en muziekcriticus verbonden aan Vrij Nederland. Vanaf zijn bundel Paviljoenen (1991) neemt Ottens literaire productie een hoge vlucht. Binnen enkele jaren verschijnen een essaybundel, twee romans en twee toneelstukken. Door de verschijning van de roman Ons mankeert niets raakte Otten actief betrokken in de discussie over het euthanasie-vraagstuk en schreef hij een bijdrage voor de bundel Als de dood voor het leven. Naar aanleiding van zijn bekering tot het katholieke geloof publiceerde hij in 1999 Het wonder van de losse olifanten, een rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie.
Dat de belangstelling voor Ottens werk niet alleen in Nederland aanzienlijk toegenomen is, blijkt uit de Duitse vertalingen die inmiddels van zijn werk verschenen. In 1999 ontving Willem Jan Otten de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. In 2004 verscheen zijn roman Specht en zoon, die na een warm onthaal in de pers tevens werd bekroond met de Libris Literatuurprijs 2005. De roman werd tevens bekroond met de Inktaap 2006, een prijs die wordt toegekend door middelbareschoolleerlingen uit Nederland en België. Specht en zoon werd inmiddels verkocht aan Italië (Iperborea), Frankrijk (Gallimard), Duitsland (Fischer Verlag) en Zweden (Bonniers).
In het voorjaar van 2006 verscheen Een sneeuw en meer toneel, zijn verzamelde toneelwerken; in november 2006 verscheen de bundeling van zijn bijdragen aan het magazine M van NRC Handelsblad: Waarom komt U ons hinderen, met vierkleurencollages van Marc Mulders. In het najaar van 2008 verscheen zijn dichtbundel Welkom.
In 2009 verscheen zijn essaybundel Onze Lieve Vrouwe van de Schemering, die in 2010 genomineerd werd voor de AKO-literatuurprijs.
In 2011 verscheen het lange gedicht De vlek, in 2017 gevolgd door De genadeklap, waarvoor Otten genomineerd werd voor de Grote Poëzieprijs. Zijn romans werden in 2018 gebundeld onder de titel Vier bekentenissen.
In 2014 werd de P.C. Hooftprijs aan Willem Jan Otten toegekend voor zijn beschouwend proza.

G.A. van Oorschot

Gerardus Adriaan van Oorschot (1909–1987) werd geboren in Vlissingen als eerste zoon en tweede kind van een anarchistische moeder en een sociaal-democratische vader. Thuis werd voorgelezen uit Herman Gorter, Herman Heijermans, Multatuli en Theo Thijssen. Na zijn eindexamen vertrok hij per fiets naar Rotterdam waar hij in de haven ging werken. Wegens dienstweigering bracht hij geruime tijd door in de gevangenis. Hij noemde zich dichter en was propagandist voor geheelonthouding en de arbeidersstrijd tegen het grootkapitaal.
Nadat hij kennisgemaakt had met het werk van Menno ter Braak, Jacques de Kadt en E. du Perron en begon hij een colportageboekhandel: met een grote koffer op de fiets verkocht hij huis aan huis de boeken van schrijvers die hij bewonderde. Hij trouwde, kreeg twee zoons en werd vertegenwoordiger bij uitgeverij Stols. In 1939 trad hij in dienst bij Uitgeverij Querido, waar hij in 1942 bedrijfsleider werd en vervolgens, door de Duitse bezetter gedwongen, de uitgeverij moest ontmantelen. Hij trouwde ten tweede male, met de elf jaar jongere Hilly Munneke, met wie hij eveneens twee zoons kreeg. In 1945 begonnen Geert en Hilly van Oorschot samen hun eigen uitgeverij. Ze bouwden een fonds op met een keur aan vooraanstaande Nederlandse schrijvers, de Russische Bibliotheek en een grote hoeveelheid dundruk-edities van voornamelijk Nederlandse modern-klassieken.
Geert van Oorschot zelf publiceerde onder wisselende schuilnamen verhalen in Tirade. Uiteindelijk koos hij als schrijversnaam voor R.J. Peskens. Voor zijn uitgeversactiviteiten ontving hij onder andere een Eredoctoraat in de Letteren aan de Katholieke Universiteit Brabant.

Jan van Nijlen

Jan van Nijlen (1884–1965) was van 1919 tot 1949 als taaldeskundige verbonden aan het departement van justitie te Brussel. Hij behoorde tot de generatie tussen Van Nu en Straks en Ruimte. Zijn werk is vaak vergeleken met dat van zijn Nederlandse tijdgenoot J.C. Bloem en velen kennen vooral zijn gedicht ‘Bericht aan de reizigers’ met de beroemde regel ‘Bestijg den trein nooit zonder uw valies met dromen’. Maar Van Nijlen schreef veel meer: elf bundels poëzie, de prozateksten Druilende burgerij. Jeugdherinneringen van een eenzelvig man (1982) en Herinneringen aan E. du Perron (1955).

Van Nijlen was sterk georiënteerd op de Franse literatuur, wat onder meer blijkt uit een aantal essays, o.a. over Francis Jammes (1918) en Charles Péguy (1919). In 1955 ontving hij de Belgische Staatsprijs en in 1963 de Constantijn Huygensprijs voor zijn oeuvre.