Nescio

Nescio (1882–1961) was de schrijversnaam van Jan Hendrik Frederik Grönloh, kantoorbediende en later directeur van een exportfirma. In 1911 verscheen Nescio’s eerste verhaal, ‘De uitvreter’, in het literaire tijdschrift De Gids. In 1918 verscheen het samen met ‘Dichtertje’ en ‘Titaantjes’ in boekvorm. De bundel oogstte veel waardering, maar pas in 1946 publiceerde Nescio een volgend boekje, Mene tekel. In 1961 volgde Boven het dal en andere verhalen. Na zijn dood bleek zijn literaire nalatenschap nog veel meer materiaal te bevatten, dat in 1996 een plaats heeft gevonden in het Verzameld proza en het Natuurdagboek.
In 2012 verscheen Brieven uit Veere, de weerslag van twee brieven die Grönloh vanuit Zeeland naar huis stuurde. In de zomer van 2019 verscheen de heruitgave van Verzameld proza & nagelaten werk, voor deze gelegenheid herzien en opnieuw gezet, alsmede Buitenland is geen land van Lieneke Frerichs, een verslag van twee vakantiereizen die Nescio/Grönloh maakte met twee van zijn dochters in Noord-Frankrijk. De omvangrijke biografie Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh door Lieneke Frerichs verschijnt in juni 2021.

Hannah van Munster

Hannah van Munster is beeldhouwer. Met De trompetboom debuteerde zij. Onder de dreven is haar eerste roman.

Adriaan Morriën

Adriaan Morriën (1912–2002) werd geboren in IJmuiden maar vestigde zich al vroeg in Amsterdam aan de Plantage Muidergracht, een adres dat de titel werd van een van zijn boeken met memoires. Hij studeerde Frans en werkte tot 1941 als leraar, maar wijdde zich sinds 1945 geheel aan de letterkunde. Zijn oeuvre omvat vele gedichten- en verhalenbundels (zijn debuut was de bundel Hartslag uit 1939), twee delen memoires in de reeks Privé-domein, tientallen vertalingen uit het Duits, Engels en Frans, ettelijke bloemlezingen en meer dan 600 columns, artikelen, kritieken, miniaturen en essays.
Morriën was jarenlang literair criticus bij dagblad Het Parool en medewerker van NRC Handelsblad. Hij richtte in 1946 Litterair paspoort op (waarvan hij tot 1964 redacteur bleef), was redacteur van literaire tijdschriften als Criterium, Libertinage en Tirade en had grote invloed op de fondsvorming van de uitgeverijen De Bezige Bij en Van Oorschot. Verder was hij werkzaam als essayist en vertaler (van onder andere het werk van Camus, De Maupassant en Freud). In de loop van zijn lange leven, trad Morriën regelmatig op als bemiddelaar voor de publicatie van werk van andere auteurs (Pierre Kemp, Hans Lodeizen, Jan Hanlo en Rogi Wieg).
Zie ook www.amorrien.nl

Zie ook home.tiscali.nl/sylvester/morrien.

Richard Minne

Richard Minne werd geboren in Gent in 1891. Hij publiceerde zijn eerste werk in studentenblaadjes. Vanaf 1912 zette hij zich in voor de socialistische beweging en werkte mee aan bladen als De Jonge Socialist en het dagblad Vooruit. Na de Eerste Wereldoorlog liet hij zich niet meer in met actieve politiek en leidde hij een teruggetrokken bestaan. In 1921 was hij mede-oprichter van het literaire tijdschrift ‘t Fonteintje (1921-1924), waarin hij behalve gedichten ook zijn eerste proza publiceerde. Op initiatief van zijn vrienden Maurice Roelants en Raymond Herreman verscheen in 1927 zijn eerste dichtbundel In den zoeten inval. Nederlandse lezers raakten onder meer via het tijdschrift Forum met zijn werk bekend. Dit leidde in 1933 tot de publicatie van zijn ‘roman’ Heineke Vos en zijn biograaf. Ten slotte verscheen in 1942 nog Wolfijzers en schietgeweren, een bundel met gedichten, brieffragmenten en korte verhalen. Hiermee leek Minne zijn kleine literaire oeuvre te hebben voltooid.

In 1955 stemde hij erin toe dat In den zoeten inval, aangevuld met andere gedichten werd opgenomen in onze ‘vignettenreeks’, in de spectacalaire vormgeving van Helmut Salden.

Richard Minne stierf in 1965.

In 2006 verscheen zijn Verzameld werk waarvoor de belangstelling zo groot bleek dat het al snel herdrukt werd.

Guus Middag

Guus Middag (1959) is essayist, columnist en vertaler. In NRC Handelsblad schrijft hij vooral over poëzie. In het tijdschrift Onze Taal verzorgt hij rubrieken over de woorden die dichters gebruiken en over Nederlandse liedjes. Hij publiceerde kleine essays over poëzie, bedoeld voor een jong publiek, in Ik ben een napraatpapegaai (1990) en Ik maak nooit iets mee en andere avonturen (waarmee hij in 1996 de Gouden Griffel won), en de essaybundels Alles valt in stukken uiteen (1993), De eerste keer (1999), Vrolijk als een vergelijking (2002), Het mooiste gedicht ter wereld (2005), Het wezen van de wolk (2007) en Rarewoordenboek. Van bereshit tot zeeajuin (2011). Hij bezorgde de uitgave van de Verzamelde gedichten (1993) van Chr. J. van Geel.

Pierre Michon

Pierre Michon (1945) studeerde letteren aan de universiteit van Clermont-Ferrand, debuteerde in 1984 met Vies minuscules, een bundel met acht autobiografische verhalen, waarvoor hij meteen de Prix France Culture ontving. De bundel verscheen in 2001 in het Nederlands onder de titel Roemloze levens en werd ook hier jubelend ontvangen. Andere titels van Michon zijn Vie de Joseph Roulin (1988), La Grande Beune (1996) (bekroond met de Prix Louis Guilloux) en Abbés (2002). In Frankrijk wordt Michon beschouwd als een van de grootste stilisten onder de hedendaagse prozaschrijvers. In 1996 ontving hij de Prix de la Ville de Paris voor zijn gehele oeuvre.
Zie ook de site van Pierre Michon.

David Koker

David Koker (1921-1944) is de auteur van het Dagboek geschreven in Vught. Hij groeide op in een vroom joods gezin in Amsterdam en bezocht daar het Vossiusgymnasium waar hij bevriend raakte met Karel van het Reve die over hem schreef: ‘Op school was hij eerzuchtig – niet wat het leren betreft, maar in het openbare schoolleven. (…) Hij wierp zich in discussies over muziek en literatuur, schreef in het schoolblad ‘Vulpes’, bemoeide zich met het schooltoneel. (…) Hij sloot zich aan bij de zionisten, leerde Hebreeuws, vertaalde psalmen, en gaf, samen met J. Melkman, aan het begin van de oorlog een bundel uit het Hebreeuws vertaalde poëzie uit.’ Koker studeerde enige tijd sociografie en daarna geschiedenis.
Op 11 februari 1943 werd hij opgepakt en via de Joodse Schouwburg naar kamp Vught gebracht. Daar schreef hij zijn dagboek. In 1944 werd hij getransporteerd naar Auschwitz. Tijdens een ziekentransport in februari 1945 kwam hij om het leven.