2.
We zijn heel stil terwijl ik haast voor het eerst een gedicht schrijf
waarin ik niet begin met enkel ‘ik’ – in het gedicht is plaats voor
iemand anders. Hij is stil. Dan zegt hij dat onze lieve heer
vreemde kostgangers heeft en begrijp ik dit maar al te goed.
De stad, bijvoorbeeld, is kind aan huis bij mij, staat
iedere ochtend voor mijn deur. De keuken van de heer
krijgt het nog druk vandaag, geeft schone borden aan de obers mee.
En ook de taal is vreemd wreed, zegt dingen als: wanneer je je
alleen voelt, kun je wachten tot je een ons weegt.
Uit: Lieke Marsman, Wat ik mijzelf voorhoud