Liet me argeloos vallen die dag in andermans leven, andermans
autorijles, boodschappenlijstjes, college, in andermans
aarzelingen, beginnende benen op dansles.
En overal wist ik de weg, ik wandelde talloze wezen
naar propere ouders en leerde een drinkende man
op de duur van zijn glas te vertrouwen,
ik stormde bont en blauw geslagen vrouwen huizen uit,
schuifelde bedelaars kastelen in, liet een kille moeder
tijdig knielen bij een kind dat viel,
was het kind dat viel.
Ik leerde een voetballer in God te geloven als in de klap
tegen de lat, een blinde alles dat hij miste
zonder vragen terug te vinden, ik was
het talent dat de schilder bezat
aan zijn licht te ontkomen.
Alleen het echt vanzelfsprekende te water gaan
van een magere zwemster, ’s ochtends vroeg,
in het buitenbad tussen de bomen,
verliep uiterst krampachtig.
Boven het water bleef ze machteloos zweven terwijl ik
teruggleed, opnieuw in beweging, haar huivering
uit, de moed opgegeven, het badpak
al bijna verdwenen.
Uit: Ester Naomi Perquin, Celinspecties